| |
| |
| |
1. Een bezoek aan Galibi
1.1. erheen
We vertrekken 's morgens in alle vroegte uit Paramaribo. Het veer over de Suriname rivier brengt ons aan het begin van de weg van Paramaribo via Moengo naar Albina, aan de Marowijne. De steiger op de rechteroever van de rivier is vol met Hindostanen en Javanen, die met groente, vruchten en andere produkten op weg zijn naar de markt in de stad. Even later rijden we langs hun huizen en hun velden. Na een half uur wordt het echter leger langs de weg: steeds minder huizen, steeds meer bos, en na de overtocht over de Commewijne zijn er bijna geen huizen meer. Tot voor enkele jaren hield de asfaltweg op in Moengo, het kleine bauxietstadje dat in 1916 is ontstaan in verband met de produktie van aluinaarde uit bauxiet dat hier gevonden werd. De weg van Moengo naar Albina is er lange tijd mee verhard geweest: een fel oranje-rode weg die Weyneweg heet. Luitenant Weyne was de kommandant van het garnizoen in Albina die, misschien omdat hij niets beters te doen had, in 1926 een stuk van deze weg aanlegde (in 1971 werd de Weyneweg geasfalteerd).
Tussen Moengo en Albina passeren we enkele kleine nederzettingen van Bosnegers. Djuka's zijn het, van de Cottica en misschien ook van de Tapanahony. De weg trekt mensen aan. Vlak voor Albina passeren we Alfonsdorp, een dorp van Arowakken Indianen, gebouwd op wit savannezand.
Na een kleine drie uur rijden stijgt de weg snel. We draaien een steile heuvel rond en hebben dan een groots uitzicht voor ons: de brede Marowijne, een polderachtig gebied tussen de heuvel en de rivier, het tamelijk uitgestrekte St. Laurent-du-Maroni in Frans Guyana aan de overzijde van de rivier, en het kleine Albina. Dat alles in een wereld van groen.
De weg daalt, we rijden door een vlak stuk land met huisjes die soms half in het water staan, en arriveren tenslotte in Albina. Albina werd in 1846 gesticht door een Duitser, August Kappler, die in 1840 naar Suriname kwam, in dienst van het Nederlandse koloniale leger. Hij raakte verliefd op het land, en op de Marowijne in het bijzonder (hij was enkele jaren kommandant van een kleine militaire post aan de monding van de rivier). Na zijn diensttijd en na een kort verblijf in Europa keerde hij terug naar Suriname en vestigde zich aan de Marowijne, op de plaats van
| |
| |
een verlaten Indiaanse nederzetting, ‘waar nog in het jaar 1840 een oude Karaibische vrouw, Kwakoe, gewoond had. Ze was er in hetzelfde jaar gestorven en de weinige Indianen die bij haar woonden waren naar andere dorpen verhuisd. De plek was met hoog struikgewas bedekt en drie grote bomen staken uit boven het lage oeverbos; een reusachtige kankantri, een pomme de cythere en een vijgeboom. De plaats beviel me zeer: het was een verhoging van ongeveer drie meter boven de hoogste waterstand en de brede rivier vormde in noordoostelijke richting een groot bekken’, aldus Kappler. Hij noemde zijn nederzetting Albina, naar zijn (toekomstige) vrouw. De Karaiben bleven het echter Kumaka noemen, naar de reusachtige kankantri.
Albina is een druk plaatsje, met de waterkant als zwaartepunt van aktiviteit. Daar leggen de bootjes aan die passagiers tussen Albina en St. Laurent vervoeren. Daar staat de markt waar gekocht en verkocht wordt. De voornaamste winkels staan er (de meeste in handen van Chinezen). Er staan twee kerken, een Rooms-Katholieke en een van de Evangelische Broeder Gemeente. Er is een hotel en ook het kantoor van de Distrikts-Kommissaris (die tevens het hoofd van de politie is) is er gevestigd. Iets meer verscholen staat er ergens een tukusipan, een rond huis, gebouwd door Wayana Indianen van de Lawa. Zij logeren er als zij in Albina zijn. Op verschillende plaatsen hebben Djuka's hun kleine huisjes gebouwd.
En dan is er het strand waar we de Karaiben kunnen aantreffen: de mannen gekleed in een lange broek en een overhemd: de vrouwen in een rok en een kleurige omslagdoek met franje, de saya.
Als we de steiger, waar ook de korjalen van het bestuur liggen, oplopen om uit te kijken worden we aangeschoten door enkele Kreolen. Zoeken we soms een boot om ergens heen te gaan? Nee, we willen naar Galibi en zullen het aan een Indiaan vragen. Op het strand ligt een grote boot waaruit juist de laatste manden met gedroogde vis worden getild. Er staat een korte, gedrongen man bij, en hem vragen we of we mee mogen varen. Hij woont in Christiaankondre en wil ons tegen betaling wel meenemen. Het duurt nog even voor hij en zijn reisgenoten klaar zijn. Ze moeten boodschappen doen. Om een uur of één is het zover. De boot ligt vol met dozen en papieren zakken, en er staan overal flessen met petroleum en blikken met gasoline. Over dit alles wordt een groot stuk plastic getrokken. Tegen de
| |
| |
regen? Nee, tegen het buiswater. De verfrissende oostpassaat van vanochtend is harder gaan waaien. We zullen het straks op de rivier wel merken.
De boot wordt de kant afgeduwd, de buitenboordmotor wordt aangetrokken en de boot zwenkt de rivier op. De Indianen in de boot, Karaiben uit Christiaankondre en Langamankondre, zijn uitgesproken vrolijk. Ze hebben in Albina bier gedronken en zijn in een beste stemming. We steken over naar St. Laurent en landen niet op de officiele plaats (waar de passen gekontroleerd worden) maar bij een kade met steigers waar wat winkels en kroegjes zijn. Daar wordt brood gekocht, en lucifers en ook nog wat drank. Er wordt ter plaatse wat gedronken en er gaan flesjes mee de boot in. Na een uurtje is iedereen definitief klaar. De boot wordt weer de rivier ingestoten, en dan zijn we werkelijk op weg naar de Karaibendorpen aan de monding van de Marowijne: Christiaankondre en Langamankondre, die tezamen als Galibi bekend staan.
In een korte tijd zijn Albina en St. Laurent achter een kromming in de rivier verdwenen. Op de Surinaamse oever zien we wat met palmblad bedekte huizen. Ook dat zijn Indianendorpen: Pierrekondre, Tapoehoekoe en Erowarte. Dan varen we door een kanaal gevormd door de linkeroever van de rivier en enkele eilanden. Het water is glad, en de boot schiet er overheen. Ergens staat een eenzame kokospalm tussen de oeverbegroeiing: ‘een verlaten Indianendorp’, roept een van de Karaiben, boven het geraas van de motor en het water uit.
Op het punt waar we de eilanden achter ons laten varen we de bijna 5 km brede monding van de rivier in. Recht voor ons uit ligt de open oceaan. Onmiddellijk wordt het water onstuimig: er is een korte golfslag met kleine brekers. De boot stampt er doorheen en vlagen water slaan over de inzittenden. De motorist is in een oogwenk drijfnat. Regelmatig hoost hij de boot leeg met een halve kalebas. Iedereen die zich niet in plastic hult wordt nat; het water smaakt zout.
De teruggeschoven oevers van de rivier vertonen aanvankelijk een gesloten begroeiïng. Maar na een half uur varen zien we op de linkeroever kale plekken en strandjes. We zien hoge kokospalmen en de bolle vormen van mango bomen. Pas veel later zien we, half tussen de begroeiing verscholen, de huizen, en ook de bootjes aan palen in het water en mensen op het strand.
De boot komt aan en wordt op het strand geschoven. De
| |
| |
Christiaankondre en Langamankondre in 1967 (foto Centraal Bureau Luchtkartering). De genummerde sekties duiden de lokale verwantschapsgroepen aan.
| |
| |
bagage wordt snel uitgeladen en op het zand gezet: we zijn in Galibi gearriveerd.
| |
1.2. een bezoek aan het dorp
Galibi is alleen over water bereikbaar. Christiaankondre en Langamankondre liggen allebei op een zandrits die in noordwestelijke richting het land inloopt en die omgeven is door moerassen en moerasbossen. De huizen liggen in groepen langs de kust: een smalle bewoonde strook van ruim twee kilometer lang en slechts op enkele plaatsen meer dan honderd meter diep. De groepen huizen worden gescheiden door sekundair bos (kapoeweri) en kleine kassave aanplanten.
Elk huis wordt gewoonlijk slechts door één gezin bewoond. De groepen huizen bestaan uit het huis van een wat ouder echtpaar, en de huizen van de gezinnen van hun getrouwde dochters. De konstruktie van de huizen is eenvoudig: het zijn met palmblad bedekte daken op 6 tot 8 posten van hard hout. Driekwart van de huizen heeft de zandbodem als vloer. Eén kwart heeft een verhoogde houten vloer. Bijna alle huizen hebben een wand van hout of van palmblad aan de oostzijde, om de bewoners wat te beschutten tegen de passaatwind die uit noordoostelijke richting het dorp binnenwaait. In verband met de overheersende windrichting, en ook de gang van de zon, ligt de lengte-as van de meeste huizen noord-zuid. De meerderheid van de huizen heeft nog steeds een dakbedekking van palmblad, maar het aantal huizen met zinkplaten neemt langzaam toe. Er is voorts een neiging om de huizen aan vier zijden van wanden te voorzien.
De huisraad is eenvoudig. Eén van de belangrijkste voorwerpen is de katoenen hangmat met het muskietennet. De hangmatten worden overdag meestal over een van de balken geslagen. Verder zijn er diverse bankjes. Soms zijn die gemaakt van enkele planken, maar soms zijn het uit een enkel stuk hout gehakte diervormen. In de meeste huizen staat een tafel. Op enkele planken op de dwarsbalken liggen dozen en koffers, en in een enkel huis de sierlijk gevlochten waterdichte mand yamatu. In de dozen en koffers worden kleren en andere persoonlijke zaken bewaard. Heel veel voorwerpen die men in een Karaibisch huis kan aantreffen hebben te maken met het dagelijks werk: een geweer, soms een boog met pijlen, manden, allerlei voorwerpen die nodig zijn voor de verwerking van kassave, een visnet, een
| |
| |
lijn met vishaken, messen, houwers, bijlen, een spindel om katoen te spinnen, een stapel brandhout, een pagaai, enzovoort.
Even buiten het huis staat een rek met potten en pannen en emmers met water: er is geen scherpe grens tussen binnen en buiten. Het meeste vaatwerk is tegenwoordig van emaille of van aluminium. Een uitzondering vormen de mooi gevormde en beschilderde drinkkommen, sabera, die van klei gemaakt zijn. Niet alle vrouwen beheersen de kunst van het pottenbakken meer.
De omgeving van de huizen wordt zorgvuldig schoongehouden. Onkruid wordt gewied, rommel wordt regelmatig bijeengeharkt en naar de vuilnishoop gebracht of verbrand. De planten en struiken die in de onmiddellijke omgeving van de huizen staan zijn óf nuttig, óf dienen als verfraaiing. Er staan bijvoorbeeld peperstruiken, diverse vruchtbomen, medicinale planten en planten met magische kwaliteiten. Sommige vrouwen scheppen plezier in wat bloemen bij hun huis.
Van het erf leidt één pad naar het strand, een ander naar het bos achter het dorp. Elk huis, of elk groepje huizen heeft zijn eigen paadjes. De groepen zijn onderling verbonden door smalle paadjes die het bos tussen de groepen doorkruisen, en alle groepen zijn verbonden door een breed pad dat langs de rivier loopt en dat in 1941 op initiatief van de missie werd aangelegd. De bewoners geven overigens de voorkeur aan het strand.
Tussen Christiaankondre, het noordelijke dorp, en Langamankondre het zuidelijke dorp, staat op een open plek een kerkgebouwtje. Daar staan ook de school en een tweetal onderwijzerswoningen. In het bos achter dit complex ligt de begraafplaats.
Geen van beide dorpen heeft een dorpscentrum. Dorpsvergaderingen worden gehouden in de huizen van de dorpshoofden, de kapiteins. Als er een vergadering gehouden wordt van de bewoners van beide dorpen tezamen, dan vindt deze meestal plaats in een van de lokalen van de school.
| |
1.3. een dag in Galibi
Het is vijf uur in de ochtend geweest. Boven Suriname, de westelijke hemel, schitteren de laatste sterren, maar in het oosten, boven Frans Guyana, wordt de lucht bleek, dan oranje, om plaats te maken voor een rode zon. In het dorp waar gedu- | |
| |
rende de nacht de vuurtjes zijn ingedommeld tot gloeiplekken in de huizen schieten de vlammen op: de vrouwen komen uit hun hangmatten, en hun eerste handeling is het opstoken van het vuur. De kinderen hurken bij de vlammen om zich te warmen: het kan fris zijn in de vroege ochtend.
Iedereen gaat naar de waterkant, vaak gewapend met een tandeborstel, want de Karaiben zijn een schoon volk. Iedereen neemt een duik in het water en wast zich. Het is druk aan de rivier waar de lage zon het strand verlicht. Op verschillende plaatsen staan groepjes mensen, gezinnen meestal. Kinderen hurken op het strand, al of niet op een wat verborgen plaats, en maken schoon schip. De kleintjes hebben een rode doek als een cape om zich heen, de uiteinden met een knoop onder de kin vastgebonden.
De Marowijne is in de prille ochtend roerloos glad. De boten liggen met hun boeg naar de monding van de rivier: het is opkomend water, maar alleen een flauwe V-vorm aan hun boeg verraadt de vloedstroom.
De mannen blijven dralen op het strand en bespreken hun plannen voor de dag. De vrouwen en oudere kinderen zijn thuis bezig met wat karweitjes, zoals water halen en een ontbijt klaarmaken. Het ontbijt bestaat uit kassavebrood en vis van de vorige dag. De mannen gaan zich gereed maken voor de visvangst (maar sommigen zijn al vóór het licht werd vertrokken) of voor werkzaamheden op het landbouwgrondje in het bos.
Om half acht klinkt de klok van de kerk ten teken dat de school gaat beginnen. De spelende kinderen trekken een overhemd en een broekje, of een jurkje, over hun lendedoek aan, en vertrekken schoolwaarts. In sommige gezinnen is een beetje druk nodig, maar slechts enkele kinderen gaan niet naar school.
De mannen hebben om die tijd het dorp meestal al verlaten, of zijn bezig met de laatste voorbereidingen voor de visvangst. Een boot wordt het water ingeschoven (alleen de grotere boten liggen aan palen in de rivier). Hier gaat een man pagaalend weg, daar hijst een ander het zeil om op de stroom en met een vleugje wind naar de overkant van de rivier te varen. Een derde komt met een motor op de schouder aanlopen. Er worden visnetten en vislijnen in de boten gelegd, de drijvers komen erbij. In enkele boten ligt een boog met een vispijl, of een bos wortelknollen van de asituna, een visvergif. Met hulp van pijl of van gif gaat men in de poelen langs het strand de kleine visjes vangen die als aas
| |
| |
dienst doen. Een paar kinderen die nog niet naar school gaan vissen op hun manier. Ze leggen een lap stof (hun lendedoek) in het ondiepe water en halen hem na een minuut aan de vier hoeken omhoog. Tien tegen een dat ze een klein visje hebben gevangen. Ze vangen ze voor hun huisdieren: de een heeft een reiger, de ander een stel ibissen. Voorzichtig worden de visjes in een pannetje naar huis gedragen.
Ook de vrouwen blijven niet thuis. Als de kinderen en de mannen zijn vertrokken, pakken zij een mand en een kapmes en verdwijnen, vergezeld van moeder of zuster het bos in: op weg naar het grondje of op zoek naar brandhout. Het dorp wordt stil. In sommige huizen is een vrouw bezig met de bereiding van kassave. Een of twee tieners lummelen wat rond en luieren aan het strand. Kleine kinderen spelen in de omgeving van het huis. Ze sjouwen de vruchtbomen af op zoek naar vruchten, want bijna elk jaargetij kent wel bomen die vruchten dragen. Ze spelen in het water van de rivier, stoeien met elkaar of varen met een klein bootje dat een oudere broer voor ze maakte. Of ze vangen de brommende grondwesp moromoro in een fles en vermaken zich met het gonzende geluid dat hij maakt. Ondanks de aanwezigen maakt het dorp overdag een verlaten indruk.
Het strand van Christiaankondre
| |
| |
In de loop van de ochtend komen de moeders terug uit het bos. Ze gooien de kassaveknollen (of het brandhout) neer in hun huis en wandelen direkt door naar het strand om een bad te nemen.
Halverwege de dag komen ook de schoolkinderen weer thuis. De meeste vrouwen zijn dan al teruggekeerd. De kinderen wandelen in kleine groepjes of alleen langs het strand. De meisjes hebben vaak hun jurk in een klein bundeltje onder de arm. De kinderen eten hun middagmaal, bestaande uit wat kassave en een stuk vis, of een kokosnoot en een paar vruchten. En dan gaan ze weer naar het strand om er te baden en te spelen. Veel vrouwen zijn inmiddels bezig met kassave: schillen, raspen en persen. De vrouwen die gisteren bezig zijn geweest en voor vandaag nog kassavebrood hebben spinnen katoen of rijgen een ketting. Oudere meisjes komen naar de rivier om pannen en kleding te wassen. De omgeving van het huis wordt gewied en geharkt.
Kort na de thuiskomst van de kinderen steekt de wind op. Er komen kleine witte kuifjes op de grijze golven van de rivier. De zon, die pal boven de kokospalmen aan de oever stond, gaat nu dalen. De palmen werpen hun schaduwen over het strand. Vrouwen komen aanwandelen en gaan op het strand zitten. Het zijn moeders en dochters, zusters en misschien een oude grootmoeder. Ze praten en lachen en de meesten hebben een klein kind bij zich.
In de verte, in de riviermonding of aan de overkant van de rivier, zijn plotseling kleine zeiltjes zichtbaar: de vissers zijn op de terugweg. De zeilers hebben hun zeil vastgezet, ze sturen met de pagaai. De straffe passaat waait ze voor zich uit naar het dorp toe. Vlak voor de kust wenden ze hun bootjes, en met de boeg in de wind gaat het zeil neer. Dan peddelen ze rustig naar het strand. Moeders roepen een dochter om een grote emaille schaal te halen waarin de vangst vervoerd kan worden. Als de bootjes een voor een het strand opschuiven is een druk ogenblik aangebroken. De vrouwen halen de vangst uit de boot, de mannen bergen hun zeil en hun lijnen en netten weg. De vangst is meestal behoorlijk: zelden komt een Indiaan met helemaal niets thuis, en vaak heeft hij meer vis dan hijzelf voor enkele dagen nodig heeft. Mannen en vrouwen maken de vis schoon. Boven hun hoofden zweven de zwarte stinkvogels langs de waterlijn. Later zullen ze ruziën met de honden om de ingewan- | |
| |
den.
Een deel van de vis wordt meteen gekookt: voor het hoofdmaal van de dag, dat meestal plaatsvindt als de man is thuisgekomen van de visvangst.
De rest van de middag is een man bezig met allerlei handwerk. Misschien is hij bezig met een nieuw net, misschien met een boot. Als zijn ouders in een ander deel van het dorp wonen zal hij ze misschien opzoeken. Jonge mannen spelen voetbal. Een pasgetrouwd stel, of een echtpaar met nog maar één kind, zit op het strand. Mogelijk is er ergens een feest in het dorp, een feest dat gehouden wordt als afsluiting van gemeenschappelijke arbeid. Een belangrijke gebeurtenis is altijd de terugkomst van bezoekers aan Albina. Als ze vis hebben verkocht dan is de kans groot dat zij lichtelijk aangeschoten thuiskomen. Het is een bron van plezier voor de achtergeblevenen, en het geluid van een buitenboordmotor doet vele mensen naar het strand hollen.
Om zes uur neemt iedereen z'n laatste bad van die dag. De kleine kinderen worden als eersten in hun hangmat gestopt. Het vuur wordt aangewakkerd. Wanneer de sterren in het oosten aan de hemel komen en het rode licht in het westen gaat verdwijnen komen de muskieten. Hun komst is op stille avonden soms hoorbaar gelijk een windvlaag die door de bladeren van bomen trekt. Ze dwingen de mensen zich in hun hangmat met de klamboes terug te trekken. Als ingepopte rupsen hangen de Indianen aan de balken van hun huis.
De kinderen vallen in slaap, de ouderen praten en lachen nog wat. Ze vertellen elkaar wat er die dag is gebeurd, een oudere man of vrouw vertelt misschien een verhaal.
Wanneer het licht uit de hemel verdwijnt wordt het stil. Alleen de honden zijn op. De stilte wordt verbroken door het geluid van een trommel - een feest ergens in het dorp - en wat later in de avond is er misschien een piai, die, ratelend met zijn maraka, tot de geesten begint te zingen en te spreken. Een lichte wind ruist door de bladeren van de palmen en van de mango's en uit het bos achter het dorp komen geluiden van nachtvogels. Een gewone dag is voorbij.
Wie zijn deze mensen? Wat is hun verleden, hun heden? En wat is hun plaats in Suriname van vandaag, wat is hun toekomst? Wat betekent het om inwoner van Galibi te zijn?
|
|