Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] CLXXV. Goedige Herman, die van 't heele Leven Niets kunt begrijpen, wijl gij niet goed zijt, Niet door uw kindsche zelf, maar wijl ge altijd Wildet met kleineren dan gij saam-streven, Die gij veracht, gij-zelf hebt het gezeid Mij-zelf, die met een zachten glimlach even U niet gelooven konde, maar toch blijd Meende te zien in U een mensch, die weven Voort kon aan 't werk onzer Literatuur, Kòn, als hij wilde, zijn klein Ik vergetend, Doen, wat hij waarlijk moest doen, net als broer zei, Maar gij, gij wildet niet, daar uw natuur Is 'n koud-eerzucht'ge, door u-zelf geketend Nietsje, dat niet breekt, maar slechts rekt als een snoer zij. Vorige Volgende