Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] CLXIV. In memoriam. A.d.R. - K. obiit 1873. Vrouw grandioos, die waart me een wonder, heerlijk, In 't ver Verlêen, toen ik, nog maar een kindje, Te beven zat op 't flauwelijkste windje Van menschelijke kwaad- of goedheid, zeerlijk Geplaagd door menschjes, die mij ruw, - mij, deerlijk, Diep-voelend kind, - behandelden mij, kindje, O doodlijk eenzaam, al te arm, àl te arm kindje, Dat toch zich zelf voelde in zich zelf zoo heerlijk. O, Sinds zoo lang reeds doode vrouw, die mij Hielpt in mijn klein ellendiglijk bestaantje, Vaak met een zak vol koekjes, dat ik blij Afveegde 't allerlaatst-verkropte traantje, En dan ging vroolijk zingen in de huis-gang, Door wat ik voelde. O 't Leven is een Kruisgang. Vorige Volgende