Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 243] [p. 243] CLVIII. O, die u dichter waandet omdat gij Mij kennen leerdet, die u hoog-volvaardig Leerde begrijpen, wat den dichter waardig Was en nog altijd is en steeds zoo zij. Gij, thans gevall'ne, van uw waarlijk aardig Wèl, maar onweeslijk en door mij vervaardigd, Kunstmaat'g omhoog g'kal'faterd toor'ntje, blij, Dat gij daar zitten mocht, kindje Verweij. Gij, die zijt niet poëet, maar duitjes-tellend, Die dacht in Holland hier te zijn vervaarlijk, Een ieglijk 't naadje van de kous vertellend, Dichter bij Gods genâ, maar die, stipt waarlijk, In u-zelf zijt slechts burgermann'tje, rakkertje... Zeg, klopt nog in uw borst een klein heusch wekkertje? Vorige Volgende