Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] CLVI. De Koo's ziel - als die is, - is als een kuikentje, Dat knusjes zit in 't verster-bankje buiten, En onbeschaamdlijkjes pikt op de ruiten, Net als een muschje doet, dat pikt en, ruiken 't je? Niets hebben mag als hoogstens een beschuitje en Wat vliegjes, roekeloos zich gooiend buiten, Net als gij-zelf, uit zich-zelf, nog-maals, ruiken 't je? O, gij verfonfaaid door u-zelf uilskuikentje, - Om dan te vliegen naar zijn vogel-volkje, Al-door maar zeurieënd in waanwijs weten, Van wat dit is en dàt is, troebel kolkje Van in-verwaand begeeren. Ga eens meten U-zelf met ons-zelf. O gij weet, de Kootje, Niet, dat gij zijt stijf-breekbaar als een strootje. Vorige Volgende