Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] CXLI. Ik voelde op eens me als een klein kindje liggend Op de armen mijner moeder, zingend: ‘sujah, Sujah, mijn kindje,’ toen 'k nog slechts een ruw ja, Kindje maar was, als kind'ren zijn, die zich en 't Puur leven niet begrijpen kunnend, duwtje ah! Na duwtje geven, echtlijk niets verrichtend, Tot later in hun leven, ‘halleluja’ Zij zingen in de kerk, hun plicht verrichtend, Maar die nu hier sta als een man hoog-fierlijk Tussche' al die menschen, die daar, wan-begrijpend, Staan grijpend naar mijn Zijn, - die zijt verdierlijkt Gansch in u-zelf, omdat gij niet liet rijpen In u-zelf 't Hooge Mensch-zijn.... Daarom stapt vrij Van uw vergulde troontjes, met 'n trap 'r bij. Vorige Volgende