Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] CXLI. 'k Ben maar 'n arm jongetje, door God geholpen, In het zacht-droevig en woest-wildlijk tevens, Maar toch geduldig ondergaan zijns Levens, Dat was een jacht-rit, niet voor menschen, wolven, Achter me gierend, het gebit eens even 's Wettende gruwlijk tegen mij, bedolven In mijn verdrietig-zijn om de' ernst der Levens. - O, die u-zelf onder bestofte stolpen Zet om uw kleinlijk mensch-zijn te verbergen, Omdat gij bang zijt uw diepst zelf te ontblooten, - Wat trouwens geen echt mensch van u zou vergen, Omdat zij 't wisten reeds sinds lang, - verstooten Als gij zijt door elk mensch, dat nog zich ergren Kan aan ú, jammerlijk geslacht van dwergen. Vorige Volgende