Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 223] [p. 223] CXXXIX. O kereltje in uw regen-jassen-trots, Waarmee ge, als een barbaarsche potentaat, Durft fiertjes stappen door de Kalverstraat, Met houten nek en gelaat, bruut als rots, Als waart ge een keerl, die op zijn pooten staat, Zijn eigen, en niet bukken wil voor Gods Geheimnis ondoorgrondbaar. - Maar gij plots Zult merken mensch te zijn niet, surrogaat Van het waarachtig Mensch-zijn, gij die manlijk Wilt zijn, en toch gekund hebt met bedriegers Te knoeien tegen mij, die 't heel plan dóórzag, Toen 'k was ten doode ziek. O, schandlijk, schandlijk Staan tegen Mij op, als brutale liegers, Tegen dit mensch, die heel dit tijd-perk vóór-zag. Vorige Volgende