Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] CXXXVII. O Satan, 'k adoreer U, door mijn dolk-zwaard Te mikken op uw ruige borst en dán weer Plots laten dalen naar uw buik, zoo 't kan weer Door 't vluglijk zwenken naar den echten volks-aard, En dan en dan en dan weer naar eens doll's aard U op het rechte plekje, dat uw rol-staart Verbergt, treffe' in 't diepst van uw doembaar valsch-aard-iglijk Zijn, van U, die steeds een snol waart. Satan, Gij Zijt, en zijt in elk mensch machtig, Elk naar de mate zijner mindere echtheid, Echtheid, die kon in elk mensch zijn, gedachtig Zich-zelfs diepst-zelf-zijns goddelijke oprechtheid, Die kan en wil en moet en kan zich zelf zijn, Maar mag niet pogen voor God-zelf Gewelf zijn. Vorige Volgende