Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] CXXXVI. ‘Van 't Leven’ is 't gebaar eens duivels, kijkend Achter zich, arglistig, naar het menschdom, dat hij Had willen slaan in 't diepst hart, om zich wat vrij Te maken van elk Mensch-zijn, wat ik lijkend Weet zijn op Aap-zijn, Gij-zelf, Aap, die grijpend Naar al 't echt-menschlijk, dacht te zijn Iets rijpend Op U zelf staands, vervloek'ing, gij, die knijpend Al 't echt goed gingt op de aard', de Aard' niet begrijpend, O gij, die niets kondt zijn dan een komeetje, O wereld, uit een hoogre weerld ontsprongen, Maar dat niet velen kan het moeder-zonlicht, Daar ge u zelf kinderlijk waandet voldongen Planeet te zijn, of Zon-zelf, maar die nu als hond ligt Bedelend gnieprig om een lekker beetje. Vorige Volgende