Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] CXXVI. O Herders-knaap, die bliest op zoete fluitjes, Wie zijt gij wel, wie meent gij wel te wezen? Een van die dichter-vorsten, die vóór dezen Zongen hoog uit, niet zoekend naar geluidjes, Maar zich-zelf voelend in diep-innig vreezen Voor hun-zelfs grootheid, op 't gelaat der luidjes, Daarom-heen luistrend, heerlijk staand te lezen? Gij rijmertje achter uwe spiegel-ruitjes, - Gij allen, prinsjes, die u-zelf monarch waant Om een hand-voll'tje nauw-artistisch snood-zijn, - 'k Zeg hier iets wat gij ganschlijk nog niet argwaant - 't Gaat nu pas aan, gij laffe dekadentjes, Laat andren werken in hun eenzaam groot-zijn, Maar gaat zelf zoetlijk leven van uw rentjes. Vorige Volgende