Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] CXXIV. Quasi-geleerde, maar in waarheid leerend Nooit iets van u, noch van der wereld schoon-zijn, Gij die een klein, dom menschje zijt, ofschoon zijn Aller-best Zijn begrijpen kon vereerend De Al-macht van God, die in dees weerld ten toon Zijn Heerlijkheid breidt, - waarvoor een elk verneerend Zijn eigen-zelf, moest willig willen zoon zijn, Die op zijn knieën vallend met verteerend Vuur in zijn binnen-binnenst, moest erkennend Nederig zijn, moest weten, dat hij schennend In woord en daad is 't Allerhoogste - Gij, verdoemlijk Klein slechtaardje, dom doktertje, onbenoemlijk, Dat, zoo ik hope met mijn beste wenschen, Eens zal behooren tot de goede menschen. Vorige Volgende