Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] CXXII. Gij zijt een vuig en zich-zelf laf verknoeiend Heerschertje in schijn op wat gij niet berekenen Kunt, maar wel kondet, kind, als ge eerst afrekenen Woudt met u-zelven, menschje, dat verfoeiend, Van al 't goed, gaat naar 't slechte, en steeds maar roeiend Naar 't lafst der laffe slechtheid, wil beteekenen Iets voor u-zelf, klein menschje, dat maar groeiend In uw slechtst slecht-zijn, doet of er geen teekenen Zijn in het brein van alle sterke menschen Dat gij verdoemd en dit geslacht onwaardig Zijt in uw ijdelheidjes, klein belachlijk, Maar ik zeg u dat dit in een tijdstip hachlijk Zal zijn voor u en voor uw ijdle wenschen, Zwak boefje, echt zwakling, quasi-edelaardig. Vorige Volgende