Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] CII. Ik ben een zeer eenvoudig mensch, die doet Dat wat hij mag en moet voor zijn geweten, Wat niets is dan een zeer eenvoudig weten Van dat wat echt is en niet ver mag wroete' In der Menschheid echtst Zijn, 't geen, ongeweten, Zou groeien tot een woud van overmoed, Zou zijn het werk van wat vanéén gereten, Zou zijn vloek-werk van wat gansch dood-gebloed Kon zijn de vloek der absolute doemnis, Daar ik g'loof een goed mensch te willen blijven, Mij-zelf, dus Een, een mensch wiens eenge roem is Dat hij zich-zelf, zich-zelf slechts wil beklijven En niet wil zijn slacht-offer van een noodlot, Dat hem ten slott' zou brenge' in doodsche doofpot. Vorige Volgende