Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] CIII. O smeerge keerl, o vuil sujet, o lafling, Die mij dorst halen op dat Hunsch bureau, Mij, die als ik niet sterk geweest was, zoo U zou geslagen hebbe' om de ooren, lafling. Niet 't arme volk, dat voor u staan moet, lafling, Is strafbaar, maar gij-zelf, elendge vloo, Die springt op 't lijf ook van de rijken, bloo, Daar zij niet weten dat gij zijt een lafling. Uw ambt is modderman, bruut idiootje, (Gij, quasi-neef van Tideman) vuns klootje, Hoe zaat ge onzinnig op uw dor bureau. Gij lacht thans of gij kies pijn hebt, maar 'k zweer u En niets dan wat ge u zelven aandoet, deere u, Gij wordt bejuicht, belacht, bei door de Koo. Vorige Volgende