Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] LXXIV. Wen ooit uw oog zich weg van 't mijne wendt, In koelheid of in toornend ziels-verachten, En gij vergeefs mij op den straal laat wachten, Den weer-straal op den straal, dien 't mijne u zendt - Wen ooit uw ziel zich aan de mijne ontwent, En ooit die lippen, die mij tegenlachten, Tot bitter-wreeden trek zich plooiend, trachten Het woord te spreken dat mijn Leven schendt, - Ik zal u niets verwijten, niet verachten, Want wie het Leven en het Noodlot kent, Weet dat zij scheiden wat zij samen-brachten. 'k Wijs slechts uw eigen woord u, snood ontkend, En zwijgend daal ik in den nacht der nachten, Wen dán uw oog zich weg van 't mijne wendt. Vorige Volgende