Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] LXXI. Er stroomt door mijn gemoed in stormend klateren Een wilde zee, waarop ik rijs en daal, - Een drup... een englen-blik, maar elke straal Danst als het springen van bezeten sateren. Ik hoor demonen uit de diepten schateren, Schel door der serafijnen rein koraal, En hel-geloei dooreen met hemel-taal Mengt zich in 't ziedende geklots der wateren. O, lust! daar over mij de branding slaat, Bij 't doffe bruischen der ontroerde baren, Te zien hoe 't Leven om mij heen vergaat, - Maar Liefde niet, en midden in het staren Op 't rustig stralen van uw klaar gelaat, Vereend met u, ter eeuwigheid te varen..... Vorige Volgende