Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] LXX. De jongling staart met beden in zijn blikken, Op 't klare beeld der godheid, die hem boeit, En weent om ziels-zucht, die vergeefs vervloeit, Maar traan en leed kon nimmer steen verwrikken. Daar voelt hij, bleek, bedwelming hem omstrikken, En slaat en striemt, of striemen steen ontgloeit, Tot 't eeuwig koel, waarop nooit lach ontbloeit, Hem zelven slaat tot steen in stom verschrikken. O, marmeren Medusa, zonder ziel, Omdat gij zuiver ziel zijt uit die streken, Waar nooit een traan om menschen-jammren viel... Schoon voor geen sterflijk oog uw sluiers weken, Zie eindlijk neer op mij, die voor u kniel, En laat uw diepste Ziel tot mijne spreken... Vorige Volgende