Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] LXIX. O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus! Gij, week-zoet op mijn lippen, als een fijn Venijn, dat druipt fel op het week satijn Van mijnen rooden mond... Ai! bittre kus, Judas, uws monds, die spuwt den gruwbren wijn Uws haats, - dien ge ingedronken hebt met lust - Met gier'gen lust - o, God, kan dat zoo zijn! Op mijn arm hart, schrei-schietende uit zijn rust. Bevend op 't bloed, zoet hart, wat bonst gij bang.... Kúnt gij nog schreien vóór uw klaagbren val, Nu ge u voelt vloeien in dien nacht zoo lang Van droef-beschreibren dood? - O Satan, Slang, Gij zijt mijn Aarts-verrader, maar ik zal U zeegnen van 't Hoog Hout, waar 'k straks aan hang... Vorige Volgende