Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] LXVI. De klare lente-dag is overal, Haar oogen lachen in het ver azuur, En 't breede kleed valt op haar voet in puur- Goudene plooien met onhoorbren val. Zie, bij der vooglen eersten zangen-schal Beweegt zich zacht de ontwakende natuur, En ieder knopje roept het andre: o gluur! In stille hope dat het bloeien zal. Mij, mij alleen daar alles speelt en lacht, Vaart als een rilling door de matte ziel Dat jonge leven en die lauwe lucht, - Gelijk de dronkne, wien na wilden nacht De kille morgen op de leden viel, Weer wanklend naar den vollen beker vlucht. Vorige Volgende