Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] LXV. Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd Geen dierbaar zelf meer, want ik wierp mijn trots, Mijn donkren trots, mijn alles, wat ik had, Vóór uwe voeten, als de voeten Gods. Ja, gij waart God, maar God mij van veel spots, Geen God van Liefde, - die mijn ziel vertradt Totdat zij sterven wilde; - toen daar, plots, Een lichte schaduw door mijn duister trad: Ik zag dat bleek gelaat, de siddering Dier lippen, - dàt waart gij - uw open hart Bloedde en die oogen weenden van terzij... Toen wist ik àlles en op eens verging Al mijn verlangen en mijn wilde smart In mijmering en eindloos medelij. Vorige Volgende