Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] LVI. ‘Wee mij dat ik geen ziel op aarde vond,’ - Kreet ik - ‘eer míjne ziel geheel verbloede,’ Toen ijlings de eenig Schoone, Reine, Goede Met kus op kus mij sloot den bleeken mond. ‘Zie op,’ zoo sprak zij teêr, en zie, Gij stondt Ter zijde, en lachtet mij, maar ik, in woede, Greep trillend naar de snerpendste addren-roede En smoorde 't lachen snel, in wond op wond... O eerste ziel, die mij de Muze zond, En éénge in eeuwigheid, zoo 'k recht bevroede, Vergeef mij dat ik ooit die liefde schond, - Vergeef mij dat ik ooit, die liefde moede, U haatte, daar Ge als ík niet wezen kondt, En bid de Muze, dat zij mij behoede. Vorige Volgende