Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] LIII. De menschen schijnen elkaâr zeer te vreezen, Daar zij zich steeds maar voor elkaâr versteken In woorden-weefsels, die geen hart doorbreken, En in wier schrift geen menschen-hoofd kan lezen. Zij liegen, die geen leugnaars willen wezen, En zelfs, wie moedig wil de waarheid spreken, Hij voelt de waarheid op zijn lippen breken Vóór 't spreken zelf, - en is als één van dezen. O, vloek van 't menschlijk woord, dat niet vermag Der ziele diepst bewegen weêr te geven, Maar steeds een schijnbeeld om die glorie maalt; O, vloek, dat menschen-traan en menschen-lach Diep in ons eigen binnenst blijven beven, Géén mensch, schóón als zijn Zelf, voor ándren straalt. Vorige Volgende