Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] LII. Ik maak van al de menschjes, die ik liefde, Beeldjes, die 'k ópzet in mijn hersenkas, - Bleek en beweegloos, als gebootst uit was, Staan ze, - stil dooden-huisje van mijn Liefde; En slag op slag, die dit mijn hart doorkliefde, Is daar gegriffeld, aan den wand, in kras Bij kras van letters, die geen sterfling las Dan ik, - vreemd dooden-boekje van mijn Liefde; Maar, midden in, prijkt hoog mijn Hart geheven, Glorie van doods-koû, met den haat en 't lieven Van àl doode uren, als een urn vol sintelen; En buiten-op staat in de poort gedreven: Laat nooit uw oog in andrer oog weêrtintelen, Want twee mensche-oogen liegen als twee dieven. Vorige Volgende