Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] XXXVIII. Arme, árme gebrókene, als Ik mij mag nóemen, Daar is, is geen ménsch-smart, die dit Hart niet kent, - Maar doode mensch-hárten zijn hoóger te roémen, Hoe wreeder de sneê, die hun 't harte-hart schendt: Ja, 't hárt moet sterven in veel dónkere dagen Van tránen en lijfs-pijn en bítter klágen En véel ontzetting, waar het lijf in beeft: De Ménsch moet doódgaan, eer de Kúnstnaar leéft. Vorige Volgende