Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] XXXVII. Geen enkel, die mijn Zelf ooit had, - Geen ander, wien ik 't af kon prachen, Daar die geen Zelf, zóó schoon bezat: Zij waren allen mak en mat - Geen mensch die schreien kon of lachen. De menschen lachen en schreien niet: Zij dóen maar zoo, en 'k voel hun handlen, Hun druktetjens om niet of iet, Als-of zij, in een vaag verschiet, Als klein-gelijfde popjes wandlen. Vorige Volgende