Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] XXIV. Menschen zijn wijs, en met een wijs gelaat Zeggen zij, op mij wijzend, dat 'k niet ben Een mensch als zij, en dat 'k mij zelf niet ken, En o, dat ik niet weet, hoe 't Leven gaat; Dat alles, wat ik denk en doe, niet staat In dit goed Leven, - waarom 'k mij niet wen Aan dít en dát? - en, o, 'k geloofde hen.... Ziet, zelfde menschen, hoe 't nú met mij staat: 'k Gaf weg mijn Zelf, waar ik zoo trotsch in was, Ik deed, wat gij mij riedt, was zoet en stil... Toen werd ik weg-gegooid .... na korte poos: 'k Werd opgeöfferd voor een menschen-gril.... 'k Herwon mijn Ik, o ja, maar dát nu was Geen ding meer van het Leven, maar des Doods. Vorige Volgende