Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] XXIII. Ik zal mooi dood-gaan, als een vlammend vuur, Dat ééns nog flikkerde in zijn schoonsten gloed, Eer 't gansch gebluscht was. Want als éénig goed Rest mij de Schoonheid nog, een korten duur. Hoe zalig is dat nu, wanneer ik tuur Naar mijn gedachten in hun breeden stoet, Die allen schoon zijn, en niet één die doet, Of zij woû vlieden uit Mijn Hoog Bestuur. Wat is dat goed, de groote rust van God, De heerlijkheid eens kunst'naars, en 't geluk Van mensch, vereenigd in één oogenblik! Ik ben nu verder koud voor mijn Aardsch Lot: Der aarde vreugden sterven, maar ik druk Mij-zelf aan mijne borst, en lach noch snik. Vorige Volgende