Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] XI. Diep uit de nooit-doordringbare gewelven Van Uwe Ziel klonk eens het vorstlijk woord, 't Woord van Uw Liefde, en dieper in Mij-zelven Klonk 't en weerklonk door verre gang en poort. Wij waren Eén Mysterie, maar het zwelgen Van Tijd en Wereld heeft úw vlam versmoord, En daarom sterf ik, maar het niet-te-delgen, Nu, mijn Mysterie brandt ondoofbaar voort. Ik was de God-op-aard, de Nooit-gekende, Die zelf zijn Zelf niet zag, dan ééns op 't laatst, Toen opstond en de kroon op 't hoofd zich drukte: Gij zijt het Aardsche Kind, dat dorst te schenden Wat Kind niet weet, en op het hoofd zich plaatst, Wat voegelijker zijnen Vader smukte. Vorige Volgende