Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] IV. Zij hoorde 't twisten en den doffen smak - Zij kwám niet - zág niet - zag in mijmering Altijd die ééne plek, waar de appel hing, En de' appel zelven aan dien zelfden tak. Zij dacht: ‘is 't ál een dróom... herinnering...? Was 't mijn hand... wee mij! Gods hand, die hem brak..? Toen trad Gods engel tot haar, kalm, en sprak; ‘De Heer zegt: “Vrouwe, zie uw zoon!”’ en ging. En golvend vielen op zijn vaal gelaat Haar lokken, toen zij viel, de goudenen, Wijl 't zware hoofd aan 't outer bonsde, en lag... Zij roept het lijk... roept God... die zwijgt en haat... Zij wist niet dat de dood zóó stil was... en Vóelt dat zij was vervlóekt, van de' Eérsten Dag... Vorige Volgende