Verzen(1894)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] III. Ik droomde van een kálmen, bláuwen nacht: De matte maan lag laag in mistig glimmen - Maar hóóg scheen van de schemerende kimmen Der klare starren wolkenlooze wacht. Toen, tusschen maan en starren, rees Zij zacht - Mij zoeter dan de Muze! - en scheen een schimme, Wijl 'k om haar hoofd als diademen klimmen En dalen zag der starren gouden pracht. O liefste Mijne! éer ik een gróete vond - Ave Maria! ruischte 't door mijn ziele, En heel mijn ziele ruischte U toe - één zucht... Totdat op eenmaal door de stille lucht Al die millioenen gouden droppels vielen, En Ge als een heilige in die glorie stondt... Vorige Volgende