Nieuwere literatuurgeschiedenis. Deel 4
(1906)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
LXXII.
| |
[pagina 47]
| |
II.Wie Schepers' Bragi naar verdienste wil leeren waardeeren, moest het eigenlijk eerst onbevangen, zonder eenige vooropzetting, doorlezen, evenals hij een roman door-leest. Evenals een roman, ja! maar langzamer, stiller, dan de meeste menschen gewoon zijn, met een roman te doen. Men moet gaan lezen, maar tevens streng willen de dingen, die men dan vóór zich krijgt, in zich door-werken laten gestadig, zonder te jachten naar het slot. Iederen regel heeft men aandachtig uit te lezen, maar toch moet men óók niet blijven stilstaan bij één regel, zooals men dat b.v. wèl bij Gorter's Mei kan doen. Schepers' kunst toch is niet als-gedrenkt van den zoeten, dronken-makenden honig der muziek, die ons telkens weer deed verwijlen, midden in het lezen van Herman Gorter's jeugdige verrukkingen, overweldigd als wij werden door die vlekkelooze pracht. Gorter is, jammer genoeg! niet zoo blijven dóórwerken, omdat hij het ideale kind voelde doodgaan, dat in iederen waarachtigen artiest zit verscholen; en, omdat hij zijn innerlijke kracht toch moest gebruiken, is hij zich, als verstandig man, tevreden gaan stellen met wat hij kon krijgen, met dor en droog betoog op principe's, met stelselmatig geredeneer. Maar, ondanks 's dichter's zelfversmading, blijft de ‘Mei’, dat etherische poëem zijner veel-belovende jongelings-jaren, toch altijd even hoog-uit bloeiend staan. Want, wanneer men Mei leest, komt men inderdaad als in andere landen, diep-in gelegen in 's dichter's ziel, zooals waar volks-sagen van verhalen: alles kleurt | |
[pagina 48]
| |
en geurt en jubelt ons tegen, alles staat vóór ons, een gereäliseerde zieledroom op rhythmen-wiegling, maar schooner dan ooit een droom nog was. Het gedicht van Schepers, daarmeê vergeleken, schoon even echt en inwendig-waarachtig, en, bij gewetensvol cursorisch lezen, ook langzaam-aan hoe langer hoe meer bevallend, maakt toch nog een eenigszins anderen indruk als dat psychische Wonder uit Gorter's jeugd: alles doet er minder naar-voren-springend, minder met aandrangs-vollen zwier, op de maat van 's dichter's zielsmelodieën, rijzend in het daglicht van 's lezers geest. De toon is meer gedempt, meer stil-gehouden, de vormen zijn meer vlak en niet zoo en-relief. Door de macht van geluid, veel-zeggend geluid, door de sterk-expressieve harmonie, waar iedere klank op zijn juiste plaats staat, waar iedere wending en buiging van het rhythme, óok een beweging, een gevoelsnuance, in zijn toenmalig zielsleven uitsprak, heeft Gorter het vermocht, ons direct te treffen, te toovren ons voor oogen, wat hij inwendig hoorde en zag. Hij redeneerde er niet over, het kwam zóó uit hem, omdat hij 't, in zijn binnenste, precies zóó had gehoord en gezien, totdat zijn onbewuste ziel hem tot schrijven dwong. Daarom zou ik willen zeggen: als Gorter's Mei een reeks beeldhouw-werken is, waar alles haar-fijn en toch luchtig belichaamt de mysterieuse ziels-passie van den artiest, waar wij worden meegesleept, wijl vastgehouden, als door onweêrstaanbare kracht, zoodat wij, in zalige emotie, niet rusten, voordat wij ook de laatste, de sluitende schoonheid van het grootmachtige poëem hebben aanschouwd, - dan is, in vergelijking, Schepers' Bragi meer een reeks zalen, in elkander uitloopend, | |
[pagina 49]
| |
met, aan-de-wanden, zacht-getinte fresco's, waar wij door heen wandlen, langzaam van schreden, stil-genietend, met breede voldoening, van de schoonheid, de rustige schoonheid, die langs-ons-henen met vredige bewegingen ons tegen-speelt. De nonchalante, of wie nog slechts getroffen wordt door sterke emotie's, loopt er misschien in-het-eerst ongeroerd voorbij, maar als men slechts de onbevangenheid kan winnen, om stil te blijven staan en aandachtig te staren naar niet-onmiddellijk-ontroerende schoonheid, dan voelt men zich, bij 't verder-gaan, hier-en-daar telkens wéer aan zijn plaats als-gekluisterd, en men zal ten slotte de klassiek-gedane galerij weêr verlaten, opgeruimder en hooger-van-geest, dan men, misschien wel, was gekomen, omdat men een zuivere, eenvoudig-gehoudene schoonheid met oogen en ziel heeft geproefd. Ja, om Bragi te genieten, moet men willen genieten, men wordt niet, onafwendbaar, erdoor aangepakt, neen, men moet hier zelf gaan aanpakken, stevig-bereid om alles door te kijken, terwijl men heel stil en argeloos blijft. Maar dán gaat men de macht ook voelen, die in dit werk verborgen ligt, de bedaarde, maar sterke, werkelijke macht; en heeft men zich zoodoende, uit eigen wil, door die kalm-mannelijke macht-van-kunnen allengs laten innemen, dan geniet men ook, met wezenlijke vreugde, een schouwspel, waar men menig intensiever voor geeft. Als een melodisch geruisch van vloeiende wateren, die, sterk bewogen, gestadig voortgaan, en waar de veel-verscheidene schoonheid eener vreemde wereld in glanst en fonkelt, zóó is Gorter's Mei; maar als het deinen van een groot meer, bij breed-lichten avondstond, even egaallijk- en ruim bewegend, met wisselende | |
[pagina 50]
| |
wolken-visioenen en hemel-tinten erin weerspiegeld, wijd en rustig, effen en klaar, - zóó is Schepers' Bragi, en dáarom is het mooi.
* * *
Het doel van dezen dichter, bij het componeeren zijner breed-ernstig opgezette schepping, is blijkbaar geweest, om de figuren der oude Germaansche godensage wat dichter te brengen bij het levende geslacht, door hen te vermenschlijken, door, in stede van hun wel geweldige, maar toch ook wat vage bewegingen en beweringen, waardoor ze een wel bij wijlen treffenden, maar toch niet diep-indringenden indruk maken, iets menschlijk-reëelers, iets stelligers en toch iets zachters te geven, wat dichter bij 't moderne menschen-voelen staat. Wat zij zoo mogen verliezen aan grootheid, heroïeke grootheid en grandiose kracht, winnen ze, aan den andren kant, in inniger vertrouwdheid, door zich te toonen als van vleesch-en-bloed. De dichter moog daarbij zijn boekje een beetje te buiten zijn gegaan voor den grondigen kenner der Germaansche mythe, maar voor het gros der huidige menschen, die nog van schoonheid kunnen genieten, maakt hij zijn figuren vaker waardeerbaar, brengt hij ze nader aan hart en geest. Hij mocht dat doen - neen, hij moest dat bijna doen; want als men b.v. denkt aan de welhaast vervelende onbepaaldheid en would-be gigantesken zwaai-in-de-lucht, even monotoon, als de in verre vaagheid zich eindeloos strekkende nevel, waar ze op lijkt - waarmede, uit gebrek aan zelf-kennis, een muzikaal genie der vorige eeuw er, helaas! toe kwam, om over | |
[pagina 51]
| |
zichzelven heen te springen, - als men zich die grootdoende literaire onbeduidendheid herinnert, dan moet men erkennen, dat de tijd was gekomen, om iets anders te probeeren, om niet langer te schermen met fraaie frases, maar de goden-figuren te zetten op een grond, waar zij krachtig staan en gaan kunnen, en ze te begiftigen met een door menschen onderkenbaar gemoed. Schepers dus, met zijn epos Bragi, heeft gedurfd en ook vermocht, waar het wezen der dingen en de rationeele noodzakelijkheid hem toe dreven, zoodat hij het deed. Zijn figuren zijn goddelijk-groot en sterk, maar tegelijkertijd menschelijk óok, door hun voor-ons meêvoelbare gewaarwordingen, door hun voor de inderdaad beschaafde menschen begrijpelijk gevoel. Daardoor heeft hij zelfs in enkele deelen van zijn werk een onmiskenbare bekoorlijkheid, een sobere gratie weten te leggen, die, ofschoon wel niet zoo naïef en innig, niet zoo intensief en van-diep-uit bloeiend als de verbeeldingen des ouden Grieks, toch, in pogen, vergeleken kan worden met wat Homerus in waarheid bereikt. Want ook deze - of wie zijn werken dan ook mogen geconcipiëerd hebben - heeft de groote kunst verstaan, om het goddelijke menschelijk te maken, en 't toch méér dan menschelijk te laten blijven tevens, en hij heeft daardoor den ontastbren, oervormigen, uit natuurverschijnselen, tenminte tendeele, geboren stoet van goden en godinnen, dien hij tot olympischen hemel omschiep, dichter bij den mensch en als op aarde gebracht.
Versta mij nu wel: ik wil hier niet gelijkstellen en | |
[pagina 52]
| |
geenszins beweren, dat Schepers met Bragi een hemelop-aarde heeft te voorschijn geroepen: ik wil er alleen maar mede constateeren, dat zijn werk hoog-stellende waardeering verdient.
* * *
Wij hebben er naar gestreefd, in deze recensie, door suggereerende, de diepten doordringende vergelijking, den geest des lezers ontvankelijk te maken voor een genot, dat in zijn bereik ligt, maar dat, bij oppervlakkiger kijken, hem ontgaan kon tot zijn schâ. Of ik dan geen bedenkingen heb? Zeker wèl, maar zij zijn van een orde, waar de gewone verzen-lezer niet in de eerste plaats om geeft. Hier en daar had, naar mijn gevoelen, het belangrijke werk des heeren Schepers sterker, voller van klankexpressie en rhythmischverzorgder kunnen zijn. Maar, zooals ik zeide, dit is een bezwaar, dat waarschijnlijk, bij het meerendeel der lezers, niet zoo'n gewicht in de weegschaal legt. De hoofdzaak blijft, dat Schepers met Bragi een werk heeft gegeven, dat dubbel-en-dwars verdient, dat men het leest. | |
III.Wie half-zacht de Verzen van De Veer gaat lezen, zoo voor zichzelf heen, die wordt al gauw getroffen door iets bijzonders, dat men zeer zeker een schoonheid noemen kan. Het rhythme glijdt zoo gemakkelijk-vlug, het is als scheert het de vlakte met bruusk, soms scherp, maar toch bevallig wenden, er zit een zekere gloed in van beweging, die plots een trotscher, maar toch sier- | |
[pagina 53]
| |
lijken zwaai kan maken, met een keer, die opeens, als van een schaatsenrijder, zeilt. Ja, zijn rhythme is krachtig, maar gratievol tevens: er zit veel, wat men noemt, temperament in dezen artiest. Mij dunkt, ik zie hem al zitten aan zijn tafel, terwijl de zuivere muziek zijner verzen achter zijn voorhoofd aan 't ruischen gaat: hij peinst niet, hij zoekt niet... hij ziet en hij zegt: zijn hand beweegt zich met zijn mannelijk-vasten, maar toch óok gevoeligzachten, soms heel-even bruusken en als-gesaccadeerden streek der pen, langs het blanke papier. Exact vaak, precies-van-omtrek in kleinigheden, in karaktervolle details, en daarbij even poozend, beweegt die hand zich toch dikwijls met een gang en zwierende snelheid, die toont, dat ook de groote rhythmische vaart daarbinnen kan leven en krachtiglijk gehoord wordt en gevoeld door dezen man.
Ja, de Veer is een man, die, vóór alles, gepakt wordt, getroffen, door de werkelijk bestaande dingen om hem heen. Maar hij copiëert ze niet koud in kunsterige rhythmen; neen, die dringen door in zijn ziel, zij worden als een deel van hemzelf, diep in hem, en zij komen dan weer uit hem, als levende, bewegende schoonheid, gedragen op zijn forsche rhythmische vaart, die misschien niets anders is als een weergave in geluids-gang van de onstuimige kloppingen zijns bloeds, zooals dit beweegt in de, gelijk bij ieder mensch, hoogste en levendste, maar intermitteerende momenten van zijn Zijn. De Veer's kunst is natuur: maar natuur zooals ze gezien wordt, en zooals ze dus alleen waarachtiglijk | |
[pagina 54]
| |
bestaat, door een voor de rijke en fijne verscheidenheid van het werkelijk-gebeurende gevoeligen geest. Om een beeld, maar een juist beeld te gebruiken; het is vaak, of de Veer zijn sonnetten heeft geëtst. Met scherpe en zekere trekken teekenen zich de velerlei verschijningen, die langs hem heen gaan, àf in zijnen geest, als levende plastiek. Men heeft hier in dezen bundel niet te doen met reminiscenties uit lectuur, noch met bedachte fraaiïgheden, - neen, de Natuur zelve, het wezenlijk levende, kijkt hier, in schoone, sterke gedragenheid, uit bijna iederen regel te voorschijn, en maakt het lezen van dit kleine boekjeGa naar eindnoot1) tot een nooit-te-vergeten genot. |
|