| |
| |
| |
LXVIII. Dr. Chaillet.
De, wat men noemt, klassieke, de al-oude Grieksche en Romeinsche literatuur... Ik wou dat ik metterdaad den man mocht ontmoeten, die dáár eens iets wezenlijk-verstandigs over zei.
Misschien klinkt deze verzuchting wat vreemd, want over-'t-hoofd-gezien of dood-gezwegen is de kunst der klassieken allerminst. Integendeel, boeken, ja, bibliotheken vol, heeft men er telkens en telkens van geschreven, gedetailleerd-geleerd, statig-abstract of rhetorisch-welsprekend, in-'t-geheel tot zóó'n overweldigenden omvang, dat slechts een vakman er oog op houden kan. Als men er aan denkt, is 't om eerbied te krijgen, abstracten eerbied, wel te verstaan, voor de vaste werkkracht, de staêge volharding, die zóó heeft weten te worstlen, eeuwen aan-één, met dien eindeloozen rijkdom van stof. Maar, toch, om die scheppingen der oude tijden te leeren voelen als kunst, of om ze te begrijpen als menschelijke ziels-uiting, heeft men aan al dat bijzondere en algemeene, die preciese onderzoekingen en altijd min of meer vage beschouwingen, weinig of, beter-gezegd, nagenoeg niets. Het wezenlijke | |
| |
leven, de ziel dier oude kunst, die daar, als in een onsterfelijk lichaam, levend wonende zich telkens toont en die haar voor altijd tot een wonder van mooiheid en van echte menschlijkheid maakt, wordt toch nog geenszins door de resultaten van exacte feiten- en teksten-studie of van academisch, streng-gesoigneerd lyrisme gekend.
Neen, om de zinnelijke en psychische kern dier oude kunst in waarheid te openbaren, haar genietbaar te maken, als wat zij is, voor de heden-ten-dage levenden, wien, in tegenstelling tot vroegere geslachten, de klassieke talen verschriklijk en onoverkoomlijk lijken als een zware, blinde muur, daartoe zijn uitstekende, het wezen voelbaar makende vertalingen nog altijd de eenigwaarachtige weg.
* * *
Maar de menschen, vooral professoren, die hier te lande, in de laatste jaren, klassieke dichters gingen vertalen, hebben hun taak meestentijds als volgt beschouwd. Den abstracten zin van den tekst hunner keuze trachtten zij accuraat weer te geven, zooals hun redeneerende verstand hun wijs had gemaakt, dat hij werkelijk was. Den tekst, den waaracht'gen tekst zelf echter, het dichterlijke en artistieke ervan, wat aan die achter-af liggende abstracties leven en ziel geeft, was, in de oogen dier vertalers, niet veel meer dan het ‘flos orationis’, de uitwendige, versmaadbare bloesem des woords, om die abstracties gelegd door den dichter, alleen ter versiering, ter veraangenaming, en waar de vertaler dus, zonder in ernst berispt te kunnen worden, allerlei vrijheden van wijziging of schrapping mêe mocht begaan.
| |
| |
Zoo dachten de heeren: de waarheid echter is, dat bij een groot, een waarachtig dichter, zooals de ouden meerendeels zijn, die zoogenaamde flos orationis geenszins te beschouwen is als een toevallige bloeseming van taal, die een verstandig mensch, wien het alleen te doen is om de essentie, eigenlijk even-goed weg zou kunnen laten... neen, maar dat de fijnheden van beeldspraak en rhythme in waarheid zijn een ontbloeiing, een zich zinnelijk voordoende wezenlijkheid der ziel, daar de donkere zaden van het diep-in geestelijke door des dichters zonnigen wil omhoog schieten prachtig tot bloemen van beelding, tot weelderige macht van vorm en van kleur.
Het geestelijke en abstracte wordt zinnelijk en plastisch gemaakt door des dichters bezielend genie, en in zijn schepping zijn dus beiden even essentieel en precies identiek. Wie daarom aan wat het volk-des-geestes noemt: den vorm, ook maar iets verandert bij 't vertalen, verandert tegelijkertijd daardoor óók het wezen, en hij geeft dus geen vertaling, maar alleen een paraphrase, die volstrekt zonder waarde is. ‘Inhoud’ en ‘vorm’ toch zijn in het werk van den waren dichter absoluut- en onscheidbaar-één.
Dit in 't algemeen: maar nu tot Vergilius, dien fijnbreeden dichter, vol kracht-in-harmonie.
| |
II.
De zacht-vastberadene, kalm-wijde toon, de van-zichzelf-zekere, hoog-stille convictie, de precies-juiste samenklopping van de uiterlijke zegging door het rhythmischbeeldende woord met de innerlijke hoog-gevoelde gees- | |
| |
tesbedoeling, de waarachtigheid kortom van het zielsaccent, die de lezing van Vergilius voor ernstige willers tot een onverganklijke bekoring maakt, is, in hoogst voldoende mate, nagenoeg altijd bewaard gebleven in deze vertaling van Dr. Chaillet. Men leze de vertaling en oordeele zelf. Men geniete den dichter, waar onze voorvaderen reeds op hún manier van genoten, hier voor het eerst in zijn waarachtige wezen-en-aard.
Inderdaad, als men Vergilius gaat lezen, óók in dees vertaling, waar ik zeer van genoot, lezen alleen met de eenvoudige bedoeling, den zuiveren wil, om mede te leven het zieleleven van dezen voornaam-exsquisen dichter, om voelend te begrijpen, wat hij duidelijk heeft geboekt, als de opperste toppen, de klare kruinen van zijn breed-gebouwde en veel-ledig vertakte ziel, als wij lettend, met liefdevolle overgave van ons moderntjes geschoold gemoed, met terzijdeschuiving van elke vooropzetting, nieuwere vooropzetting, over hoe en wat een dichter moet zijn, als wij, onbevooroordeeld zoo geworden, lezen en gaan letten, zeg 'k, op iederen zin, ja, ieder zinsdeel, op ieder woord, dan, maar ook dán eerst, zóo aandachtig lezend, zal men zich langzaam onder den indruk voelen komen van Vergilius' zeer bijzondere toon-en-essentie, van dezes dichters distinctievolle en hooge ziel. Men ziet dan alles voor zich opleven, de figuren gaan staan, en, met hooge gratie, magnifieklijk zich bewegen, de stemmen spreken met streng-statig maar tevens bevallig, bekoringsvol geluid. En men zal beginnen, om stil te begrijpen, met zachte blijdschap, als heel uit de verte, hoe het mooglijk is geweest, dat deze dichter, die nú nog zoo kan aandoen, in de Middeleeuwen als een toovenaar werd geroemd.
| |
| |
* * *
Reeds een kleine tweeduizend jaar geleên is Vergilius gestorven; maar echte dichters, want zóó een is hij, gaan nooit in werkelijkheid heelemaal dood.
Neem slechts de proef; besteed slechts half zooveel ernst en toewijding, als gij ten koste legt aan uw studie, uw zaken of uw ambt, slechts half zooveel aan 't waarachtig begrijpen van dezen éénen uitnemenden mensch, die reeds hoog-op stond in eerlijk verdiende beroemdheid van zielspracht, toen ons voorgeslacht nog vegeteerde, als wilden, bij de moerassen of in't maagdelijk woud, van dezen eenen grooten zielskrachtige, die nog zal heerschen bij de verre lateren door de suggestie van zijn koninklijk woord, als er van ons allen, die nu leven, hoogstens zal over zijn een vage herinnering bij den snuffelaar in oud archief, - lees hem slechts, herhaal ik, u vermeiende in, u latend gaan óp den breed-zwaaienden zwier-in-rhythmen van zijn hoog-klaar ziende en voelende bewustheid, waarmede hij u toont, nu eens hoog-hartstochtelijk en dan weer kalm-trotsch, de droomen en verwachtingen, de streng-gestyliseerde verbeeldingen en sagen van dien alouden, vreemden tijd, zooals die gezien werd aan het hof der Caesars, lees hem, zeg ik ten slotte nogmaals, verdiep u in hem met uw heelen geest. - en gij zult het betrekkelijke en tijdelijke van al het historische gebeur gaan erkennen, gij zult opzweven boven uw eigen tijd, waar zoo weinig anders is als herrie-in-gemeenheid, en berusten, door te voelen de eenig-onvergankelijke glorie der Kunst.
* * *
| |
| |
Ja, wat men over de antieken moge volhouden, dat zij verouderd zouden zijn, blijft een blague, een domme en niet-verder-dan-haar-neus-ziende blague.
Want hún is, boven alle lateren, eigen: breedte en vastheid van dichterlijke visie, scherpe en klare concreetheid van beelding, en preciese juistheid van uitdrukking schoon, waaraan ieder nieuwere een voorbeeld nemen moest.
Wie dus in zijn vertaling van een werk der oudheid deze groote eigenschappen weet te bewaren, wie haar frisch en krachtig en levend weet te houden, als ware zij zelve een origineel, die verdient den lof en de dankbaarheid van ieder, die nog iets hechten blijft aan groote kunst.
En daarom brengen wij Dr. Chaillet, den meestervertaler, uit de volheid onzer erkentlijke waardeering, bij deze een welgemeenden groet-van-eer.
Vergilius' Aenaeïs, metrisch vertaald door Dr. J.L. Chaillet, Amsterdam, S.L. van Looy. 1901.
|
|