kan en mag een mensch er toe komen, zich op te gaan stellen als artiest voor 't publiek.
Wat hij, op die hoogte gekomen, dan waarneemt met breed- en toch fijn-observeerende emotie, hetzij in de binnen-wereld van zijn ziel, hetzij in de wereld, die daar buiten hem ronddraait, hetzij, zooals het meestentijds gaan zal, in die beiden gecombineerd, dat en dát slechts heeft hij dan krachtiglijk uit te zeggen, 't als kunstwerk te zitten voor de wereld overeind. Zoodra het namelijk in zijn zenuwen en vezelen vast is gaan zitten als een deel van hemzelf, zoodra het, door de wonderbare macht van zijn artiesten-wil, geworden is een factor van zijn eigen Zijn.
Dan, maar ook dán eerst, als zijn eigen binnenste is gaan leven, hoog-uit is gaan leven, in 't bewustzijn van eigen, wetend-gevoelde, sterke schoonheid, overvol met den rijkdom van eigen kracht, die door niets meer om is te stooten, dán mag en kan de artiest zich wenden, met diep-ernstige, oplettende aandacht, naar het volmaakte, machtige werk van de Grooten-in-kunnen-en doen, die voor of naast hem waren of zijn.
Die heeft hij, als zijn eigen ziel is vastgeworden, en niet meer te brengen, wat haar inhoud betreft, van haar eigen stuk, woord voor woord te bestudeeren, om te merken, om praktisch-concreet te weten metterdaad, hoe bij de grooten-van-geest te allen tijde, ziels-pracht en uiting als één zijn geweest, hoe iedere wending, expressie, elk woord altijd is geschreven, omdat het juist te kennen gaf, precies tot op een haar na, datgene wat de volkomen kunstenaar, omdat hij het voelde, te kennen geven woû.
* * *
Er is een tijd geweest, dat de menschen, die schre-