Schoone vorm toch, die niets dan vorm is, is geen kunst en dus eigenlijk ook niet schoon. De dingen zelve alleen, zooals zij leven in de rondom groeiende werkelijkheid, of in dat andere levende leven, dat hare wortelen heeft in onze ziel, alleen die dingen, en die uitsluitend, zijn de bestanddeelen der echte kunst.
Tot deze beschouwing ben ik gekomen door het leven van Mej. Antink's boek.
Geweldig-forsch, maar in zijn geweldigheid toch stilgehouden en rustig-harmonisch, staat dit boek in ons verbeelden voortaan. Iets oer-krachtigs, iets plotslinggedaans met breede slagen, iets stouts en toch stils, iets hoogsterk-bewogens en toch breed-statigs, iets dat het grandiose nadert, terwijl het toch op den beganen grond blijft, iets van een maagdlijk, een ongeschonden brok woud ligt in dit boek.
Mej. Antink's knapheid-van-doen is niet de krachtlooze gaafheid der routine, niet een keurig distillatieproduct van doorgezette lectuur en oefening, neen, 't is de onbelemmerde groei van het spontane natuurleven zelf, van welks rijke en frissche echtheid men met stille emotie geniet.
Als ik mij niet vergis, is dit der schrijfster eerste werk, en het eerste dus, hopen wij, van een lange reeks.
Moge deze toekomst-volle schrijfster, zonder zich te storen aan de smalingen der achterblijvers, dóórgaan op haar eigen heir-baan, die haar zeker ter victorie leiden zal.
M. Antink. Catherine. Haarlem. De Erven F. Bohn. 1899.