Nieuwere literatuurgeschiedenis. Deel 3
(1905)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
XXXIV.
| |
Repliek.De hr. Willem Kloos heeft bij het weerleggen van mijn beoordeeling zijner Antigone-vertaling (zie De Nieuwe Gids van Maart 1898, blz. 365 vlgg.) vier argumenten gebezigd. Zij volgen hier. I. De hr. Kloos beweert dat mijn zeggen: ‘niet alzoo | |
[pagina 56]
| |
Kloos, noch Van Leeuwen, die beiden wilden zoo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke blijven’ geheel onwaar is. De hr. Kloos vergist zich: in den door den hr. Kloos aangehaalden en geheel uit zijn verband gerukten zin spreek ik niet, zooals hij het doet voorkomen, óók over de woorden der vertaling, maar uitsluitend over het gebezigde metrum. II. De hr. Kloos beweert dat ‘de versgang van v. Leeuwen's lyrische gedeelten, bij scansie, een totaal andere blijkt te zijn dan de schoone rhythmen van onzen Griekschen poëet’. De hr. Kloos vergist zich: ik verklaar dat bij nauwkeurige scansie blijkt dat Van Leeuwen wél in alle lyrische gedeelten zeer getrouw de rhythmen van onzen Griekschen poëet volgt, uitgezonderd in één koor, waar hij zich een kleine afwijking veroorlooft. III. De hr. Kloos beweert dat ik bepaald ‘onleesbaar’ heb genoemd den regel ‘Leg dat aan jong'ren, om 't omhoog te houden, vóór’.
De hr. Kloos vergist zich: ik heb dien regel niet genoemd onleesbaar, maar onmogelijk te zeggen; dat is niet hetzelfde. IV. De hr. Kloos beweert dat hij den zin van vers 218, naar den door hem gevolgden Griekschen tekst, getrouw in zijn vertaling heeft weergegeven. De hr. Kloos vergist zich: de door den hr. Kloos gevolgde Griekschen tekst van het vers beteekent: ‘Wat zoudt gij dan aan een ander nog kunnen opdragen?’,
zooals ook Tudichum vertaald heeft, terwijl de hr. Kloos vertaalt: | |
[pagina 57]
| |
‘Waarom dan wel draagt ge aan een ander dit nog op?’;
dat is geheel iets anders en in den samenhang onzin. Amsterdam, 9-3-'98. M.B. MENDES DA COSTA.
* * *
Ik zal nu de vier onder-afdeelingen van dit stukje één voor één behandelen, en evenals de heer Mendes zal ik de vrijheid nemen, die dingen te onderstrepen, op welke ik bijzonder 's lezers aandacht vestigen wil. | |
II.I. De heer Mendes beweert, dat ik mij hier ‘vergis:’ 't is mooglijk, maar dan werd mijne vergissing alleen veroorzaakt door een daaraan voorafgaande vergissing van hemzelf. De heer Mendes schrijft toch: ‘beiden wilden zoo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke blijven’ Omdat men nu een krant-artikel niet met zoo'n liefdevolle overgave van zijn geheele wezen leest, alsof het het werk van een klassiek auteur, b.v. een Grieksche tragedie ware, had de heer Mendes moeten zorgen dat men zich niet vergissen kòn, en zijne uiting niet dubbelzinnig moeten maken door het weglaten van het woordje ‘hierin.’ De heer Mendes toch had hier dienen te schrijven: ‘die beiden wilden hierin zoo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke blijven.’ Nu gaf de onjuiste uitdrukking des heeren Mendes ertoe aanleiding, dat ik zijne bedoeling niet volkomen begreep. Het doet mij echter genoegen, den heer | |
[pagina 58]
| |
Mendes zelf te hooren bekennen, dat de heer van Leeuwen niet dicht bij het oorspronkelijke heeft willen blijven, en dat dus 'shoogleeraars vertaling slechts een omwerking van de Antigone en niet de echte Antigone van Sophokles is.
II. De tweede vergissing, die de heer Mendes mij toedicht, vindt hare verklaring in een zeer groote vergissing van den heervan Leeuwen in hoogst-eigen persoon. Die vergissing bestaat daarin, dat de heer van Leeuwen, die geen dichter is, gemeend heeft, verzen te voorschijn te brengen, als hij, met passer en liniaal de woorden metende, ze zorgvuldig gerangschikt had volgens een schema, dat uiterlijk veel overeenkwam met het schema van den Griekschen poëet, in plaats van, zooals de dichterlijke vertolker doet, het oorspronkelijke schema eerst te hooren en te voelen, en dan, in een soort van inspiratie, hetzelfde als de antieke dichter te zeggen, met dezelfde gevoelde beweging van woord en geluid. Het gevolg van v. Leeuwen's methode is dan ook, dat men, de woorden van den vertaler lezende, het rhythme van het origineel volstrekt niet herkent, en er alleen iets van terugvindt, als de lezer, zelf met passer en liniaal te werk gaande, de lengte of de korte van iedere syllabe zorgvuldig overweegt. Eén voorbeeld slechts uit allen. Wie zal de gevoelde rhythmische beweging van de volgende grandioos-mooie Grieksche verzen: | |
[pagina 59]
| |
pólla ta deina kóeden án -
throopoe deinoterón peleiGa naar voetnoot*)
door mij aldus vertaald: ‘Veel is geweldig, maar geen ding
Is geweldiger dan de mensch.’
wie zal die gevoelde rhythmische beweging, zeg ik, terugvinden in van Leeuwen's paraphrase: ‘Alles verwint de mensch; hij heerscht
En zijn meerdere leeft er niet.’
waarin alles dood en slap terneerhangt in ongevoelden, lamlendigen dreun? Terwijl bovendien door de punt-komma achter mensch, waar Sophokles geen rust heeft, de heele gang van het rhythme op een vernietigende manier verbroken wordt. Waar de heer Mendes alleen gelijk in heeft, het eenige waar hij zich hier niet in vergist, is dat ik de woorden ‘bij scansie’ had kunnen weglaten. Als men in koelen bloede van Leeuwen's metrische proeven gaat scandeeren, vindt men hier en daar wel afwijkingen, maar voor een gymnasiast zou het geen onknap werk geweest zijn, de koren van de Antigone op die manier te vertalen. Echt rhythme, gevoeld en gehoord rhythme ontbreekt echter bij onzen hoogleeraar geheel en al. | |
[pagina 60]
| |
III. Hier heeft de heer Mendes mij op een kleine stijl-slordigheid betrapt. Om iemand, die met grammaticale accuraatheid de beteekenis van ieder gebruikt woord in het vonnis van zijn rechter gaat wikken, om zoo iemand, zeg ik, niet de gelegenheid te geven mij een vlieg af te vangen, had ik beter gedaan, om voor wat ik wilde zeggen, nl., dat die regel, volgens den heer Mendes, niet hardop gelezen kon worden, niet het woord ‘onleesbaar’ maar de uitdrukking ‘niet te zeggen’ te gebruiken. Ik blijf den heer Mendes voor zijn taalkundige opmerking over mijn woordgebruik dankbaar.
IV. Hier verwijt de heer Mendes mij, dat ik regel 218 verkeerd zou hebben vertaald. Ik heb inderdaad een kleine nuance in de beteekenis van den Griekschen volzin over het hoofd gezien. Maar dit foutje van mij is niet zoo erg, als de allergrofste fout van den heer Mendes zelf, die het woordje ‘onzin’ gebruikt, dat hem, in zijn inwendige boosheid over mijn vorige kronieken hier onverhoeds ontvalt. Mijn opvatting van den regel toch gaf geen onzin, maar integendeel een zeer redelijken zin, die zeer goed te verdedigen zou zijn. | |
III.En nu ten slotte. De heer Mendes is tegen mijne vertaling opgetreden, als een spitsvondige letterzifter, en het is nu gebleken, dat bij één regel van mijne vertaling, zijne aanmerking niet van scherpzinnigheid | |
[pagina 61]
| |
is ontbloot. Ik heb echter vroeger reeds bewezen, men kan het in mijne Literaire Kroniek van Januari 1.1. nakijken, dat als hij diezelfde scherpneuzigheid eens op de vertaling van zijn vriend van Leeuwen had toegepast, dat hij dan niet slechts op één regel een verbetering had kunnen aanwijzen, maar dat hij aan die heele vertaling, bijna om den anderen regel, geen grein goeds zou hebben gevonden. Had hij zóó zijn vriend van Leeuwen willen kritiseeren, hij zou ongetwijfeld in lachen zijn uitgebarsten en geroepen hebben: ‘Van Leeuwen, je bent mijn beste vriend, doch van je vertaling van de Antigone deugt geen woord.’ Doch, helaas! op het werk van zijn boezemvriend kijkt de heer Mendes zoo nauw niet toe. Of liever hij loopt over het absoluut verkeerde dier geheele vertaling met een paar algemeene en niets in het bijzonder aanduidende woorden heen, om al zijn scherpzinnigheid te besteden aan de uitrafeling van een paar uitdrukkingen van hem, die zijn vriend heeft durven aanvallen op een manier, die billijk en noodzakelijk tevens was. Bij den heer Mendes geldt het spreekwoord: Verknochte vriendschap is evenals de liefde blind. En daarom meet hij de twee vertalingen met twee verschillende maten.
Ja, wij wenschen den heer Mendes gaarne het beste toe. Want hij heeft menig jonkmensch in staat gesteld juiste antwoorden te geven op de vragen, hem voorgelegd door zijn examinator, en ook de resultaten zijner grammatische studiën worden door mij, als, door wie | |
[pagina 62]
| |
ook, geappreciëerd. Maar van het beoordeelen van literaire gewrochten kent hij nog niet de allereerste beginselen, en tevens springt zijn uit vriendschap geborene, maar daarom toch even laakbare partijdigheid, als een snel-opvlammend, maar spoedig gedoofd vuurwerk, in ieders oog. |
|