Julia (onder ps. Guido)(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] XXV. En toch verloren! Ja 'k redde haar, en nu ten tweeden male - Zij mocht ten tweeden maal den dood ontvliên! Daar is geen macht des doods, die achterhale, Wie Liefde zelf haar sterke hulp wil biên - Maar of de morgen rijze, of de avond dale... 'k Zal haar toch nimmer wederzien! Zij is gered - maar niet gered voor 't leven - Den dood vervallen, om den dood te ontgaan: De dood was wijzer dan mijn sterflijk streven, En liet haar ginder van zijn zijde gaan, Maar om haar hier, der Liefde weêrgegeven, Nu met vernietiging te slaan. O, bittre spot! gered - en toch verloren! En zonder hope van behoudenis - Gestorven op het hart, door haar verkoren, En dat om haar den dood ontvloden is - En 'k mocht niet eens haar laatste woorden hooren, Of allerlaatste groetenis... Waarom, waarom ook mij niet weggeslagen, O wreede dood, die al het schoone haat? Was ík te weinig voor uw wild belagen, [pagina 49] [p. 49] En wordt gij door het schoonste slechts verzaad? Nu zíj gevloden is, sta ík te klagen, Een olm, die zonder wingerd staat! Wat heeft het leven nog voor mij van waarde, Nu ik 't met haar niet blijde deelen mag? Ontluisterd Paradijs, verbloeide gaarde! En eenzaam zwerf ik, zonder zang of lach, Verloren hart in 't duister dezer aarde, Tot aan mijn allerlaatsten dag! Vorige Volgende