Julia (onder ps. Guido)(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXIV. Rassche redding. 'k Heb haar gered: over rotsen en kloven Vloden wij henen in duizlende vaart - Onder en naast ons de afgrond, en boven Dreigend de wolk, met verdelging bezwaard, - Achter ons, sneller en sneller geschoven, 't Vlammende monster met reuzigen staart. 'k Had haar den arm om het middel geslagen, Bleek en bewusteloos lag ze aan mijn borst, En ik vervolgde mijn weg bij den vagen Weerschijn, en schoon ik niet ommezien dorst, Hoorde ik, hoe ginder, met dreunende slagen, De aarde uit haar borrelend ingewand borst. Zoo vlood eens Adam met Eva aan 't harte, Straffend gestort uit hun zaligen staat - Achter hen dreigend de Seraf der Smarte, 't Zwaard in de hand, dat de schuldigen slaat - Maar aan de zijde des wegs stond de zwarte Cherub des Doods, met het strenge gelaat... Zalig besef! niet voor ons geldt die sage - Liefdevol lacht ons het leven nog aan! Heil, als de dierbare last, dien ik drage, [pagina 47] [p. 47] De oogen ontluikend ten hemel zal slaan! Verre is de dag, dat ik troosteloos klage, Eenzaam en stil bij haar groeve zal staan... Julia, liefste, word wakker! want de uchtend Rees daar zoo schoon, als geen achtend nog scheen Hier zijt gij veilig: ik redde u, vluchtend - Open uw oogen en zie om u heen! Hier staat uw gade, voor u nog slechts duchtend,... Ach, maar gij zwijgt - en zoo koud zijt ge als steen! Kil zijn uw handen, uw leden verstijvend, Kouder dan sneeuw, waar geen zon nog op scheen, Maar als woestijnwind, het leven ontlijvend, Waait er verschrikking om 't lichaam mij heen: 'k Vlei mij ter neder, mijn waanzin verdrijvend, 'k Rijs weder op en zijg jaminrend ineen! Heeft mij mijn bruidsnacht ook bitter bedrogen, Ril niet, mijn herte! geen rouw is uw lot, 't Lichaam is hier, maar de ziel is gevlogen Ver van het aardsch naar het hemelsch genot... d' Engel des Doods, niet zijn vriendelijke oogen, Plaatste haar zachtkens in de armen van God! Vorige Volgende