Julia (onder ps. Guido)
(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
Alleen de Jonkvrouw, waar mijn ziel om leed
Voor aardsche minne - 't was of God de Heer
Nu eerst het zachte licht had neér doen dalen,
Dat, als een dag met liefelijke stralen,
Uw aangezicht dien aangenamen schijn,
Dat vriendlijk wezen eigen u doet zijn...
Gij wist nu, dat de Jonkvrouw van daar boven
Uw liefde billijkte en de heerlijkheid
Des hemels u voor mij heeft toegezeid,
Daar wij haar zoeten naam nu samen loven...
Het was een afglans van haar hemelsch licht,
Die mij zoo aantrok op uw aangezicht,
En mij, in stilte, 't oog omhoog, deed vragen,
Of zooveel heiligheid, als u omscheen,
Den sterveling dus straffeloos mocht dagen,
En zulk een glans niet als een schijn verdween...
|
|