Julia (onder ps. Guido)(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XVI. Haar brief. Een brief van haar: Zij schrijft: ‘O mijn beminde, Waarom wijkt gij zoolang van 't eeuwig heil? Zoekt niet de Moederkerk, of ze u ook vinde? Heeft ze ook voor u haar zoetsten troost niet veil? O, als gij wist, wat weelde 't hart doet beven, Wanneer de priester in het witte kleed De heil'ge hostie houdt omhoog geheven, En der bedrukte ziele tegentreedt! - Gij zoudt met mij de zaligheid aanschouwen Der Moedermaagd, die, in een lieflijk licht, Daar boven troont, als lieflijkste aller vrouwen, De zachtheid glanzende op haar aangezicht. Wanneer een ziel zich heft om haar te ontmoeten, Dan is 't of haar gebeden, uit het hart Onzichtbaar stijgende, al de lucht verzoeten, Als wierook, die den geur der rozen tart. [pagina 25] [p. 25] En toen ik dezen morgen mijn gebeden Opzond voor u, toen zag ik haar omhoog Lachen als een, die ook eens heeft geleden En wist, wat mijn gemoed bewoog... Dat lachen was zoo troostend - 't was als zeide Zij zacht: Mijn kind, gij zult gelukkig zijn! O mijn beminde, of mij uw woord verblijde: Ik ben thans hare, wees gij mijn!’ Vorige Volgende