Julia (onder ps. Guido)(1885)–Willem Kloos, Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XIII. Weigering en weifeling. O dag des leeds! In rozen schemerschijn Wiekte de morgen aan en lauwe koeltjes Dreven stroomafwaarts en hun geur bedwelmde In doffen wellust al wat adem dronk. 't Was of Natuur met eigen zachte hand De zware geuren had dooreengemengeld Van de geheimnisvolle zuiderflora Tot eenen slaapdrank voor den sterveling. [pagina 21] [p. 21] O, dag van wellust - dag van zooveel leeds! Want zie! haar vader hangt aan 't Roomsch geloof En nimmer, zegt hij, zal zijn eenig kind De vrouw eens ketters zijn. Wat zal ik doen? Voor eeuwig haar ontzeggen en vergaan? Of voor 't altaar der liefde mijn geloof Neerleggen aan haar voeten, om alleen Tot háar omhoog te zien als mijn godin, Die aller sferen eindeloozen drang Beweegt als met het wuiven harer hand, Die alle sterren voor zich op doet gaan Als duivenzwermen, fladdrend opgewiekt In blauwe luchten: die mijn hart beheert, En alle zangen in die moede ziel - O Liefde, zult gíj mijn Grodinne zijn? Het hart van allen, die te voren streefden Naar de eeuwge trits van 't Schoone, Ware, en Goede, Geloofde in God: de Grieken in hun rij Van schoone goden, overal gevierd Met offerfeesten en met jubelzang Bij heldre luchten aan het zonnig strand; Der Indiërs dweepen met een eeuwig zijn In de eeuwige bedwelming van het Niet Is godsdienst: zucht tot éenzijn met hun God, En de ongeziene Godheid gloort ook daar Als 't licht van heil'ge kaarsen in een walm [pagina 22] [p. 22] Van wierook, rijzend in 't gewelfde ruim; De straks verfijnde cultus van het Westen, Die de openbaring vond en zich een stad Van goud en diamanten heeft gebouwd, Waar God, in heilige ongenaakbaarheid, Omstuwd door englen, 't jublend heilgendom Ziet naadren, die de kronen en de vaten Met tinkelenden naklank voor zijn troon Neêrwerpen, knielend in het witte kleed - Alles gaat uit van God, keert weêr tot God, En driemaal heilig zingt in 't eeuwig licht Het englendom, dat menschentaal niet kent, Maar éene taal voor allen. Luide roept Natuur om uiting en mijn ziele volgt: Maar voor wat outer zal ik knielen, sinds De rook van Abel's offer opwaarts steeg En die van Kaïn neêrviel op 't altaar? Vorige Volgende