Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] XCVIII God, Gij, geen Geest, en toch bestaand onwraakbaar, Naar Wien ons hart van binnen altijd huilt, En roept en hoopt, daar Ge eeuwig U verschuilt Achter des Levens diepten, ongenaakbaar! Zie, zelfs het bidden tot Uw Naam is laakbaar, Lijkt strafbaar vragen van een kind, dat pruilt... Wat zijn wij? kindren van één dag, gekuild Na 't laatst moment, waar elk ten slotte haakt naar. Wie aanneemt, dat Gij wèl zijt, heeft gelijk; Wie zeggen durft: ‘Gij zijt niet!’ zal óók waar zijn.... Want, och, de vraag is: wie heeft dieper kijk? En wat men hier verstaan wil onder dáar zijn. God is het een'ge, zeg ik, en wij zijn, Met al het andre, schilfers van een schijn. Vorige Volgende