Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] XCIV O, toen 'k, als kleine jongen, niets nog had Dan wat er diep in de Onbewustheid droomde, Waarnaar 'k dan greep, vergeefs, omdat het schroomde Te kome' omhoog, ofschoon 'k er zacht om bad... Voelde ik mij zalig slechts, wanneer ik zat Des zomersavonds voor het raam: dan doomde Een zoete hoop in me op: ‘die goud-omzoomde Wolkjes, vér-weg... die zijn 't wat 'k wil: ja, dàt!’... Maar als ik nú weer denk aan 't paarlemoeren Hemel-gewelf, waardoor 'k zoo vreemd genoot, En 'k zie U aan, uw lokken en uw oogen... Dan voel 'k, tot in het diepst der ziel, me ontroeren: 'k Weet weer dien jeugd-droom vóór mij, en devoot Houd ik, met de oogen òp, mijn hoofd gebogen. Vorige Volgende