Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] XC De nacht rijst reuzig uit de weide omhoog: Zij dekt, met donker hoofd en uitgespreide Handen aan strekkende armen, heel het wijde Gewelf des hemels, wijl 't gewaad haar vloog, Bij 't opwaarts-steevnen, in een breeden boog Langs alle blauwte, de eindloos-uitgebreide... Zóó Gij, die mijn Heelal zijt... 'k Zag U lijden, Meende ik zoo vaak, wijl donkre schaùw betoog Uw klaar gelaat, dat zich deemoedig bukte, Alsof een nacht van eeuwig leed u drukte... Maar, zooals Moeder Nacht 't nieuw Dag-kind draagt, Zoo is ook elke van Uw sombere uren Een donkre wordings-stonde, wijl, in puren Goud-glans, een nieuwe schoonheid stralend daagt! Vorige Volgende