Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] LXXXII. O, onvergeetlijk-heerlijk was de stonde, Toen twee, door 't Lot op ééne kust gespoelden Uit 's levens zee, in plotsen aandrang voelden, Dat zij van nù aan niet meer scheiden konden... Mijn hand stil beefde, toen ze uw ongeschonden Schoonheid aanraakte voor het eerst... en 'k woelde, Nauw wetend, dat zij teederheid bedoelden, Met vingren door uw lokken-val, gewonden, In onbewuste zielszucht, - donkre vloeiing Van koele weelde, - om mijner handen gloeiing... Want toen mijn stem, omsluierd door emotie, Ging tot u uit, als deemoedsvolle accoorden, Zag 'k u, met zacht-toestemmende devotie, Een Heilge-in-hopen, knikken zonder woorden... Vorige Volgende