Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] LXXXI. O, hoe dat kopje, met een glimlach, helde Zoo half vooruit op 't opene perron... 't Leek een viooltje in bloei, - op 't donkre fond Des spoortreins, die dan plots weêr verder-snelde, - Zóó innig-zacht, maar sterk... O, wat toen welde Geweldig òp in mij, wist ik een bron Te zijn van weelde zonder eind, een zon Van zaligheid ondoofbaar... Jâ, vertelde De glans dier oogen tusschen 't kruivend haar Niet van geloof en innig-zoet vertrouwen, Dat u dees stap niet zou, niet kòn berouwen, Schoon gij u moedig heengaaft aan 't gevaar, Om, door mijn liefdevollen arm omvangen, Mijn stem te hooren, zwaar van diep verlangen...? Vorige Volgende