Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] LX De donkre duiventoren vóór de maan, - Die, tusschen 't spichtig stammentroepje guldend, Langs de avondlucht kruipt in bedachtzaam gaan, Spraakloos haar ongeweten lijden duldend, - Blijft spokig als druïden-tempel staan En heft, 't uitslingrend in den nacht, zijn krullend Kanteelgekartel, torschend vaan bij vaan, Dat vreemd droomt, 't zwerk met hieroglyphen vullend. O, Nacht, zoo rijst gij weder dan met rasse Opzwaatling over 't landschap, en ik weet, Dat niemand uw beteeknisvol geheim (Ligt niet al zieleleven thans in zwijm?) Ooit raadt. O, zeg: is 't mijmering? is 't leed? 't Al is zoo stil: vèr-weg de honden bassen. Vorige Volgende