Honderd verzen en Okeanos(1909)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] LII Hoog uit de lucht de witte Winter nadert, Op grauwe wolken ploft der voeten val; Wijl vroege herfst-wind door de blaadren radert, Ze stevig schuddend, hoor 'k zijn kuchen al. O, de wind-stooten, zachtjes-aan vergaderd, In samen-hortingen van overal, Gaan als een doffe roffel door 't gebladert En 't mystisch ruischen van een geesten-bal. Kom, Winter, kom, en dek dees lage streken, Na 't welken van 't kortstondig zomerschoon: Sprei, Grijze, gij, na 't gloed- en kleur-verbleeken, De staatge pracht van wijde sneeuw ten toon, In lijnen streng, die soms geruischloos breken... Kom dan, wij willen wel, ook Gij zijt schoon! Vorige Volgende