De Hollandsche expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche dialecten
(1927)–G.G. Kloeke– Auteursrecht onbekend
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde hoofdstuk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermoeden bepaald ook een belangrijk aandeel in de verbreiding der uu-uitspraak hebben gehad. Na den aanleg van de haven nam de bloei zoo toe ‘dat in het tijdsbestek van eene eeuw hier honderd karveelschepen, behalve de mindere vaartuigen, geteld werden, die de Zuiderzee bevoeren’Ga naar voetnoot1). Ook de buitenvaart werd van hieruit beoefend, ja zelfs de walvischvaartGa naar voetnoot2). Ik wil niet verzuimen op te merken, dat de doopsgezinden in Blokzijl ook een belangrijke rol gespeeld hebben. In 1574 bestond er reeds een gemeente van Oude-Vlamingen, later kwamen er nog andere secten bijGa naar voetnoot3). Tusschen de doopsgezinden van Oldemarkt, Blokzijl, Zuidveen en Giethoorn heeft een nadere verbintenis bestaan. Interessant is dit verband, dat in het moes-sprekende Steenwijk nimmer een doopsgezinde kerk of vermaning heeft bestaan al hebben er wel eenige doopsgezinden gewoondGa naar voetnoot4). Volgens Blaupot ten Cate is Giethoorn ‘zeker eene zeer oude gemeente’ en is ook ‘het grootste gedeelte der burgerlijke bevolking Doopsgezind geweest’Ga naar voetnoot4), maar nadere aanduidingen omtrent de herkomst der nieuwe leer ontbreken. We zullen voor dezen geheelen hoek moeten bedenken, dat de doopsgezinden reeds krachtens hun geloof eenigszins ‘internationaal’ georiënteerd waren. Handelaars, schippers en de voorspoedig zich vermeerderende, weinig hokvaste en steeds weer opnieuw koloniseerende verveners, ziedaar de vlottende bevolkingselementen, waaruit een groot deel der bewoners bestond. De expansieve kracht der bevolking kwam tot uiting in de herhaalde emigratie. In de 17de eeuw ‘verhuisden vele turfgravers van Giethoorn naar de provincie Groningen en hielpen mede tot den bloei der dorpen Wildervank en Veendam. Evenzoo verhuisden nog in de 18de eeuw velen tot het verveenen of uitbaggeren van St. Johannesga en andere plaatsen in Friesland’Ga naar voetnoot5). Met die ‘andere plaatsen’. zullen in de eerste plaats wel de dorpen Luinjeberd en Tjalleberd bedoeld zijn, die, naar men mij mondeling meedeelde vanuit Giethoorn bevolkt zijn en waarvan de bewoners nog steeds familie- en vriendschapsbetrekkingen met die van Giethoorn onderhouden. Op de taal dier plaatsen is dat, zooals wij blz. 144 zagen niet zonder invloed gebleven: de eigenaardige tongvormige muus-uitlooper in het Friesche taalgebied berust dus op betrekkelijk recente invloeden en heeft voor onze historische beschouwingen en conclusies slechts secundaire waarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vollenhove is weer kuststad en daarmede voldoende tot muus-plaats gestempeld. Genemuiden bezit reeds sinds 1275 stedelijke rechtenGa naar voetnoot1). Het stadje is in 1580 voor goed in Staatsche handen overgegaan. We zien, hoe de bewoners in 1619 de zijde der remonstranten hielden, zoo zelfs, dat zij hun predikant om zijn tegengestelde gevoelens de stad deden ruimenGa naar voetnoot2). De bevolking is thans orthodox-protestant; op een gezamenlijke bevolking van 1719 zielen werd in 1840 één katholiek aangetroffen. Vgl. reeds Tegenw. Staat (t.a.p. blz. 160): ‘Voor weinige jaren hoorden wy aanmerken, dat 'er zelfs geen één huisgezin van eene andere dan de hervormde belydenis bestond.’ Wat ten slotte de verkeersmogelijkheden aanbelangt: het stadje is sinds de 14de eeuw in bezit van het veer over het Zwarte Water, welk veer ‘eenig vertier’ gaf ‘uit hoofde dat het steedje in den gewonen weg ligt die van Vollenhove zo naar Kampen als naar Zwolle gaat.’Ga naar voetnoot3) Voor de door ons veronderstelde 16de- en 17de-eeuwsche Hollandsche oriënteering zullen we echter meer waarde moeten hechten aan het feit, dat er ook ‘eene zeer bekwame haven’ was, welke ‘zeer geschikt is tot de visscherij’. Vermoedelijk heeft die nog een grooter rol gespeeld in den tijd, toen er nog zalm in de Zuiderzee werd aangetroffen; zoo voert de stad o.a. thans nog altijd een zalm in haar wapen. De naam Genemuiden wekt onwillekeurig associaties aan den befaamden tocht, dien de wederdoopers in 1534 hierheen hebben ondernomen, om verder door te trekken naar Munster. Zeven en twintig schepen werden aangehouden met doopers, die van plan waren, om zich, ten getale van 5000, bij Bergklooster te verzamelenGa naar voetnoot4). Is het zuiver toeval geweest, dat de tocht over Genemuiden werd geleid, of is de keuze te danken aan bijzondere connecties in dezen noordhoek? Jammer genoeg tasten wij ten opzichte van de haarden der doopersche beweging en de herkomst der eerste aanhangers alweer in het duister, daar de doopers alle reden hadden om hunne actie in het geheim te voeren. Blaupot ten CateGa naar voetnoot5) neemt echter aan, dat speciaal van de Hollanders, die bij hun aankomst in Overijsel verstrooid geraakten, velen daar zijn blijven hangen en zich verborgen hebben gehouden. Dit geldt echter blijkbaar alleen voor het land van Vollenhove, want voor Genemuiden vindt men nergens gewag gemaakt van eenige doopsgezinde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
relatie. Ook de vraag, die ons in de eerste plaats interesseert, hoe komt het, dat de reformatie in Genemuiden zoo plotseling en zoo radicaal haar beslag gekregen heeft? vond ik niet beantwoord. Wanneer ik weer met den deus ex machina: Holland kom aandragen, zal de lezer niet ten onrechte van mij kunnen vergen, dat met wat meer sprekende historische feiten te staven. Ik kan daarop niet veel anders doen, dan wijzen op de geheele kaart en de vraag stellen, of de taalkundige toestand in verband met dien van de omgeving bezien, hier niet een historische reconstructie toelaat. Staphorst vertoont in zooverre met Genemuiden eenige gelijkenis, dat in beide gemeenten de hervorming op even radicale wijze haar beslag heeft gekregen en dat we omtrent de kiem van dit verschijnsel niets gewaar kunnen worden. In Staphorst werden in 1840 op de 4054 bewoners slechts drie katholieken aangetroffen. Anderzijds is hier eenzelfde probleem als b.v. ten opzichte van Hindeloopen en Schiermonnikoog, in zooverre nl. de Staphorsters erkend-conservatief zijn in zeden, gewoonten, kleederdrachten en niet het laatst ook in hun taal. Ik geef onmiddellijk toe, dat naar mijn indruk de taal van Staphorst - evenals in wat mindere mate die van Giethoorn en Genemuiden - inderdaad een zeer bijzonder en ouderwetsch karakter draagt. Maar wat thans conservatief geworden is, behoeft het daarom niet altijd geweest te zijn. Wanneer we zien, dat in deze gemeenten met het in taalkundig opzicht meest autochthone karakter: Genemuiden, Giethoorn en Staphorst resp. 1, 10 en 3 katholieken gevonden worden, dan wijst dat toch allerminst op een conservatisme aan het einde der 16de eeuw. In dit verband mag ik ook op den ‘Wandertrieb’ wijzen, die van ouds bij de Staphorsters bestaan schijnt te hebben. Zoo zegt BlinkGa naar voetnoot1): ‘Een herinnering aan den veenarbeid der kolonie was het verder nog, dat tot voor korten tijd jaarlijks een tal van Staphorster jongelieden een tijd lang elders naar de venen gingen om daar te arbeiden, en eerst tegen den hooitijd weder huiswaarts te keeren. En even als de veenluiden zijn de Staphorsters nog altijd trekkers, die gaarne handel drijven, die men zelfs op verre markten kan vinden, en dikwijls de omliggende dorpen afloopen, om er te handelen in alles en allerlei.’ Volgens v.d. Aa, Aardr. Wb. X, blz. 664 is Staphorst drie maal van plaats verwisseld. De landhoeve Olde-Staphorst zou sinds ‘onheugelijke’ tijden het begin van het dorp geweest zijn. ‘In latere dagen heeft zich in het tegenoverliggende veld, dat eene woestenij was, eene volksplanting nedergeslagen, waaruit de buurt en vervolgens het dorp Staphorst ontstaan is. Wanneer dit heeft plaats gehad is onbekend, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het schijnt voor de invoering der Christelijke godsdienst geweest te zijn. Ook weet men de afkomst der Staphorster volksplanting niet, evenwel gelooft men, om meer dan eene reden, dat zij uit Friezen bestond.’ v.d. Aa schijnt deze formuleering te hebben overgeschreven uit F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving der gemeente Staphorst, blz. 16, en wanneer we daar vernemen, wat onder deze ‘meer dan eene reden’ verstaan moet worden, dan gevoelen we dadelijk hoe uiterst zwak deze argumentatie is. Ebbinge Wubben noemt als eerste bewijs twee [algemeen-Nederduitsche] woorden: wagen voor golven en bragen voor hersenen, die Friesch zouden zijnGa naar voetnoot1). In de tweede plaats meent hij, dat, waar andere veenkoloniën als Giethoorn, Kamperveen, FriezenveenGa naar voetnoot2) door Friesche volksplantingen bezet zijn geworden [staat dat inderdaad bij al deze plaatsen zoo onomstootelijk vast?] ook Staphorst daarmee wel over een kam geschoren mag worden. Vervolgens zijn hier ‘akkers, huizen, zonderlinge stallen en velerlei gereedschap, geheel oorspronkelijk en van het in den omtrek gebruikelijke afwijkend [schr. zegt niet: “en met de Friesche overeenkomende”] ingerigt; evenals te Vriezenveen, welker ingezetenen in hunne handvesten en oude verdragen den eernaam van vrije Friezen dragen. Eindelijk heeft het tegenwoordige geslacht nog veel bijzonders in aanleg, karakter en zeden, in vergelijking van de andere bewoners dezer Provincie’ [niet vermeld wordt, in hoeverre deze bijzonderheden met de Friesche overeenstemmenGa naar voetnoot3)] Als er geen betere argumenten voor de ‘Friesche’ afkomst der Staphorsters zijn bij te brengen, is eenige skepsis aan te bevelen. Wel maakt Blink in Tijdschr. Aardr. Gen. 2de S. XIX, (1902), blz. 73 gewag van Friesche turfmonniken, die in de 13de eeuw met de vervening zouden zijn begonnen, maar die kunnen toch bezwaarlijk als ‘voorvaderen’ der tegenwoordige bevolking in aanmerking komen. Ook de bouw der woningen is niet Friesch. Gallée redt zich uit deze impasse door de Staphorster boerderijen voor: ‘gemengd-Friesch’ te verklaren en ze tot het ‘Zuiderzee-type’ te rekenen, maar terecht wijst Schrijnen, Volkskunde, I, blz. 36 op het beslist Saksische karakter van de vrijliggende haard, de lange ruime deel en de banderdeur. Laat mij hier dadelijk aan toevoegen, dat ik van Friesche relicten in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de taal tot nog toe geen spoor heb kunnen ontdekken. Ik geloof dan ook, dat dit geval weer typisch illustreert, hoe wenschelijk het is om de resultaten der geschiedvorsching, anthropologie, folklore en taalwetenschap zuiver van elkaar te scheiden. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de beoefenaars dezer wetenschappen wederzijds als feiten van elkaar overnemen, wat in werkelijkheid slechts losse vermoedens of hypothesen zijn, die bij een voortschrijden der wetenschap veelal vanzelf ineenzinken, terwijl ze dan helaas in de ontleenende wetenschappen niet zelden nog een bijzonder taai en lang leven hebben. De zoogenaamde ‘volksoverlevering’, veelal een nagalm van wat dilettantische plaatselijke geschiedvorschers eens hebben beweerd, moet hier niet al te hoog worden aangeslagen. Over 't algemeen is a priori eenige skepsis aan te bevelen ten opzichte van de overoude kolonisaties, rasen stamvermengingen, enz., die door de plaatselijke geschiedvorschers zoo vaak worden verondersteld en waarvan altijd geheimzinnige ‘sporen’ in de taal zijn aan te toonen (men vgl. ook boven blz. 63). M.i. is de taalwetenschap ten onzent op het oogenblik nog niet zoo ver, dat ze als betrouwbare hulpwetenschap voor de anthropologie kan worden gebruikt. Wel meen ik, dat voor de dialectgeographie op den duur een dergelijke functie kan zijn weggelegd, maar dan zullen we eerst den duidelijk als ‘nieuw’ kenbaren taalkundigen aanwas voorzichtig moeten elimineeren, om zoodoende de oudere onderlaag te duidelijker te kunnen onderscheiden. Men ziet op de kaart, dat het tot de gemeente Staphorst behoorende IJhorst niet meer tot het muus-gebied behoort. Het dorp behoort dan ook kerkelijk onder De Wijk. Men spreekt er geen Staphorster dialect en de bewoners hebben, naar men mij ter plaatse mededeelde, weinig relatie met Staphorst. Nieuw-Leuzen was volgens Tegenw. Staat van Overyssel, IV1 (Amsterdam 1790), blz. 72 in het jaar 1635 nog een ‘wilde woestenij’. De erfgenamen van Oud-Leuzen (behoorende tot de tegenwoordige gemeente Dalfsen) verzochten in genoemd jaar vrijheid van alle belasting over dit ‘agterste veen met zijn toebehooren’, omdat zij het land dachten te ontginnen. Het verzoek werd toegestaan en het succes van de onderneming was zoo groot, dat er reeds na een kwart-eeuw een kerk in het nieuw-ontstane dorp kon worden gebouwd, waarvoor in 1662 de eerste predikant werd beroepen. Vermelding verdient, dat in 1840 de bevolking uit 1698 protestanten en 5 katholieken bestond, terwijl het aangrenzende, moes-sprekende, Dalfsen 3107 protestanten en 1400 katholieken telde. Neigingen tot conservatisme op religieus gebied vinden hier dunkt me weer haar correlatie in de taal. Men vraagt zich af, hoe het komt, dat Zwartsluis en Hasselt niet door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muus-golf zijn overstroomd. Terecht kan men er op wijzen, dat deze beide plaatsen toch ook overwegend protestant zijn (Zwartsluis had in 1840 27 katholieken op een bevolking van 3650, Hasselt 112 op 1871). Wanneer we daartegenover opmerken, dat Hasselt en Zwartsluis in zooverre van de noordelijke plaatsen afwijken, dat ze geen doopsgezinde gemeenten hebben gehadGa naar voetnoot1), dan ligt een vergelijking met Genemuiden en Vollenhove, die precies in hetzelfde geval verkeeren, voor de hand. Ik zou dus de gissing willen wagen, dat Hasselt en Zwartsluis wèl eenerzijds (door hun reformatie b.v.) westelijk, maar voor het overige (in hun handel b.v.) grootendeels nog ‘continentaal’ georiënteerd waren: Zwartsluis hoofdzakelijk op Meppel en omgeving, en Hasselt op Zwolle. Wat in het bijzonder Hasselt betreft, het is sinds 1252 een stadGa naar voetnoot2) en heeft speciaal in de 16de eeuw blijk gegeven van een sterk zelfstandigheidsgevoel. Zoo meldt de Tegenw. StaatGa naar voetnoot3), dat die van Hasselt ‘in den jare 1580, na Rennenbergs afval, veinsden, als of zy het met de Staten wilden blyven houden; maar zy weigerden van dezen bezetting in te nemen en waren in der daad op des Graven hand’. Ook de geschiedenis van het eigenmachtig verbond met Friesland in 1590 wijst op een sterke neiging tot zelfstandigheid. Bij het zoeken naar verklaring der oostelijke taalkundige oriënteering zullen we dus m.i. in hoofdzaak dezelfde motieven moeten doen gelden als bij de steden aan den IJsel, waarover beneden nog gesproken zal worden. Dank zij hun oude, betrekkelijk autochthone, stedelijke cultuur hebben al deze plaatsen aan de peripherie van een homogeen ‘oostersch’ achterland met wat meer succes den ‘westerschen’ cultuurstroom kunnen trotseeren dan het, in geographisch en historisch opzicht, zeer heterogene noordelijke gedeelte van Overijsel. Omtrent Schokland vergelijke men blz. 168.
Dat de lotgevallen van de Veluwe ten nauwste samenhingen met het al-of-niet-triumpheeren van den opstand in Holland, blijkt wel uit de geschiedenis van dit gewest. Terwijl Overijsel en het oosten van Gelderland tot de ‘bedorven’ gewesten behoorden, is de Veluwe, behoudens enkele Spaansche strooptochten, onveranderd ‘westelijk’ georiënteerd gebleven (van belang is hier ook het feit, dat de hoofdstad, Arnhem, nimmer Spaansche bezetting heeft gehad). Wanneer de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historische feiten hier niet reeds eenige aanwijzingen gaven, zouden de tegenwoordige confessioneele verhoudingen ons trouwens reeds een overwegend westelijke oriënteering doen vermoeden. Als we de gemengde muus/moes-gemeenten Epe en Voorst even buiten beschouwing laten, zijn de verhoudingen voor de Veluwsche gemeentenGa naar voetnoot1) aldus:
We vinden dus in het Veluwsche muus-gebied (Ede en Renkum moeten hier bij het onvermengde uu-gebied worden gevoegd) op elke 10 protestanten één katholiek, waaruit naar ik meen een sterke penetratie der westelijke cultuur valt op te maken. Hoe deze penetratie in haar werk is gegaan, kunnen we voorloopig nog niet zeggen. Men make echter niet de tegenwerping, dat de plattelanders van Gelderland en Overijsel in de eerste jaren der anti-Spaansche reformatie voor de overgroote meerderheid nog de katholieke zaak zullen hebben voorgestaan. Ik houd het voor waarschijnlijk, dat de bewoners van de Veluwe toen - even- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als de Graafschappers en Overijselaars - nog tot de moes-sprekers behoorden. Maar ongeveer gelijktijdig met het veldwinnen der reformatie in de Veluwsche steden heeft zich ook de tendentie naar uu-uitspraak daar kunnen vastzetten en kon dus het platteland binnen de invloedssfeer van Hollandsch-georiënteerde uu-sprekers komen. Met het geweldig expansieve uu-sprekende Holland als achterland was de verdringing van de oe uit de VeluweGa naar voetnoot1) nog slechts een kwestie van tijd, evenals de verdringing van het katholicisme een kwestie van tijd was. Ik beweer dus niet, dat moes de katholieke en muus de protestantsche uitspraak wàs, en nog minder dat ze als zoodanig gevoeld werd, maar wel is het m.i. zeker, dat zij die tot het protestantisme overgingen grooter kans hadden onder den invloed van uu-sprekers te komen, dan zij die, om welke reden dan ook, het katholicisme trouw bleven. Het verdient de aandacht, dat Epe en Voorst, de eenige Veluwsche gemeenten, die gedeeltelijk uit moes- en gedeeltelijk uit muus-sprekers bestaan, ook een aanmerkelijk hooger percentage katholieken hebben. Voor Epe zijn de cijfers resp.: 5.732, 4.867, 854 en voor Voorst: 7.277 5.410 en 1.861, zoodat dus in deze gemeenten tezamen 10.277 protestanten tegen 2.715 katholieken wonen. De verhouding van ruim één katholiek op de vier protestanten wijst op een aanmerkelijk krachtiger positie van het katholieke, in dit geval conservatieve en dus minderwestelijk-georiënteerde element. Nu acht ik het zeer wel mogelijk, dat de lezer - die de katholiekprotestantsche antithese natuurlijk ook aan gegevens voor de andere moes-gemeenten aan den IJsel wil toetsen - zal vragen: maar waarom hebben protestantsche gemeenten als Kamperveen en Zalk niet de muus-uitspraak en waarom hebben de, toch zeer overwegend protestantsche, steden: Kampen, Zwolle, Deventer en Zutfen hun oude oe gehandhaafd? Wat de eerste gemeenten betreft, de ligging ervan is zoodanig, dat ze voor hun geestelijke en economische behoeften zijn aangewezen op Kampen en Zwolle, terwijl hun verder verkeer in hooge mate afhankelijk is van de scheepvaart op den IJsel. Ik geloof dan ook, dat men de vraag algemeener zal moeten stellen: hoe komt het dat de uu-uitspraak benoorden Doesburg links van den IJsel is blijven ‘liggen’? Men zou zich daarvan eenvoudig af kunnen maken met het antwoord, dat de expansie van het Hollandsche cultuurcentrum hier juist de peripherie van haar invloedssfeer heeft bereikt en dat dus de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe uitspraak hier vanzelf is ‘doodgeloopen’. Dat zou dus in hoofdzaak neerkomen op een afstandsberekening: de invloed van het cultuurcentrum op een bepaalde streek is omgekeerd evenredig met het aantal kilometers, dat deze streek van het cultuurcentrum verwijderd is. Dat deze regel in haar algemeenheid onjuist is, zal bezwaarlijk zijn aan te toonen, maar ze bevredigt ons hier toch niet bijzonder. Indien inderdaad de Hollandsche expansie zóó groot en de uu-mode zóó sterk was, als ik herhaaldelijk heb doen uitkomen, kunnen we nauwelijks aannemen dat de uu/oe-strijd hier zoo maar ‘faute de combattants’ is opgehouden. Integendeel, we moeten het ons aldus voorstellen dat de strijd hier op zijn hevigst heeft gewoed. De betrekkelijk ‘passieve’ Veluwe was een gemakkelijke prooi voor den Hollandschen invloedGa naar voetnoot1), maar tegen de betrekkelijk ‘actieve’ IJselstreek is Holland - over zulk een afstand - niet meer in alle opzichten opgewassen. Dat de staat van zaken aldus is geweest, wordt waarschijnlijk, wanneer wij den 16de-eeuwschen taaltoestand langs de Zuiderzeekust reconstrueeren. Indien we aannemen dat onze reconstructie van het uu-sprekende Holland (zie boven blz. 110) juist is, komen we tot de slotsom dat alle eilandenGa naar voetnoot2), alle havenplaatsen en, langs de eigenlijke kom van de Zuiderzee, de geheele kust tot het uu-gebied behoordenGa naar voetnoot3).... met één enkele uitzondering: het mondingsgebied van den IJsel, dat zich op de 16de- of 17de-eeuwsche muus-kaart zou voordoen als een gat in de muus-borstwering. Het is duidelijk, dat het de IJsel is geweest, die deze borstwering heeft doorboord of, correcter gezegd, die gemaakt heeft, dat hier nooit een muus-borstwering kon worden opgeworpenGa naar voetnoot4). In de 16de eeuw heeft de IJselstreek nog een volstrekt ‘oostersch’ cachet gedragen. Kampen, Deventer en Zutfen waren in de laatste helft der 15de eeuw nog Hanzesteden en hadden als zoodanig heel wat meer met Nederduitschland te maken dan met Holland. Nog veel ‘oosterscher’ dan deze drie was Zwolle, zooals ten duidelijkste uit het tegenwoordige Zwolsche dialect blijkt. Interessant is hier weer een zekere correlatie met het conservatisme ten opzichte van de religie. Men vgl. B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle, III, blz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
320: ‘Schoon de Staten, op het versoek van Haar Hoog Mogende, alle de Edellieden van den R.C. Godsdienst, uit de vergaderingen en 's Lands Regeringen gesloten hadden, was, tot het jaar 1646, dit voorbeeld binnen Zwolle niet nagevolgt. Dog op den 14. December besloot de gehele Regeringe ook, “Dat voortaen niemant in Raad of Meente gekoren sal worden, ten sy dat hy Professie doe van de Gereformeerde Religie: mits dat dese Resolutie niet sal strekken tot nadeel van alsulke personen, als tegenswoordig in de Magistraat, of Gesworene Gemeente, bevonden worden, die geen professie van de Gereformeerde Religie en doen” Wanneer we nu willen peilen, welke positie de IJselstreek in de noordelijke Nederlanden innam en welke expansie we van dit gebied mogen verwachten, dienen we allereerst eenige historische bijzonderheden aan te stippen. Voor de geschiedenis van Kampen, die we min of meer als symptomatisch voor de geheele IJselstreek kunnen beschouwen, gebruikte ik het rijk-gedocumenteerde werk van E. RijpmaGa naar voetnoot1). We zien daaruit, dat Kampen in de tweede helft der veertiende eeuw van alle Nederlandsche steden verreweg de belangrijkste wasGa naar voetnoot2). De handel op 't noorden moet ongeveer anderhalf maal zoo groot geweest zijn als die van Amsterdam, Dordrecht, Stavoren en verdere Zuiderzeesteden samen’Ga naar voetnoot3). In den loop der 15de eeuw begint de concurrentie der Hollanders en Zeeuwen zich wel-is-waar te doen gevoelenGa naar voetnoot4), maar dat de stad zich nog in groote welvaart verheugde, blijkt uit de groote en kostbare werken, welke juist in dien tijd ondernomen zijn, nl. de IJselbrug, de uitlegging der stad en daardoor het graven van een nieuwe stadsgracht en 't optrekken van nieuwe muren en poorten, en de verbetering van het vaarwaterGa naar voetnoot5). Rijpma concludeert uit dit alles ‘dat Kampen omstreeks 1500 nog een handelsstad van beteekenis geweest moet zijn, wat bevestigd wordt door het Sonttolregister, waaruit we zien dat in 1497 ongeveer evenveel schepen uit Kampen den tol passeeren als uit Amsterdam’. Wanneer we dus omstreeks 1500 op de kaart een verticale lijn door Utrecht hadden getrokken en de noordelijke Nederlanden in een ‘westersch’ en een ‘oostersch’ gebied hadden gescheiden, dan geloof ik, dat we voor Amsterdam gevoegelijk kunnen generaliseeren: Holland, en voor Kampen: de IJselstreek, en dat er dus min of meer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een toestand van labiel evenwicht tusschen west en oost mag worden gesproken. In dien toestand komt nu in den loop der 16de eeuw een wijziging ten gunste van het westen: Holland neemt gestadig toe in bloei, de IJselstreek blijft aanvankelijk op hetzelfde niveau staan, wat feitelijk neerkomt op een beginnend verval. Uit het derde hoofdstuk van Rijpma blijkt, dat de oorlog tusschen de Bourgondiërs en Gelre niet van zoo'n fnuikenden invloed op Kampen's handel is geweest als men zou verwachten, maar niettemin heeft de stad tot aan haar overgang aan Karel V in 1528 van de oorlogshandelingen heel wat te verduren gehad. Een aardig symptoom van de verschuiving van het zwaartepunt van oost naar west is de bij Rijpma vermelde overeenkomst van 1527 met Amsterdam, waarbij deze stad het recht kocht tot het leggen van tonnen in de zeegaten van de ZuiderzeeGa naar voetnoot1). Het is geen bewijs van weelde nòch van kracht wanneer de IJsel-rentenier de sleutels van zijn toegangspoort aan den Hollandschen ‘parvenu’ overdraagt. De periode 1528- ca. 1568 wordt door Rijpma als een ‘tijdvak van betrekkelijke welvaart’ bestempeld. Dat Kampen zich niet meer tot een handelsstad van den eersten rang opwerpt, is te wijten aan den achteruitgang der Hanze en aan de steeds erger wordende verzanding der IJselmonden. Maar niettemin gaat de ontwikkelingslijn toch eenigszins opwaarts. Uit de Sonttollijsten blijkt ‘dat de Kamper Oostzeevaart bij het begin van den tachtigjarigen oorlog weer van beteekenis was geworden, wat waarschijnlijk in verband staat met den toestand van het vaarwater, welke juist in die jaren heel wat verbeterd was’Ga naar voetnoot2). Al moeten we dus mèt Rijpma constateeren, dat deze ‘tamelijke voorspoed’ ‘verre achterstaat bij den bloeitijd in de veertiende en vijftiende eeuw’, indien we anderzijds de rol van Kampen met die van Amsterdam vergelijken, is het nog niet die van den ondergeschikte tegenoverd en meerdere: Kampen bekleedt een, wel-is-waar bescheiden, positie nààst Amsterdam. Ieder gaat min of meer zijn eigen weg en zelfs is ‘het verkeer van Holland met de IJsel- en Rijnstreken over Kampen veel geringer dan in 1439-1441, want Hollandsche schippers worden niet veel aangetroffen’Ga naar voetnoot3). Het gevaar dat Kampen ónder Holland kwam, door Hollandsche invloeden als het ware ‘overstroomd’ werd, was nog niet acuut geworden. In de eerste tien jaren van den 80-jarigen oorlog houdt de ontwikkeling van zaken dan ook volstrekt niet gelijken tred met die in Holland. De katholieke overheid bleef meester en de godsdiensttwisten zijn niet van ernstigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aard geweest. Alva was de stad gunstig gezindGa naar voetnoot1). Van belang is het feit, dat na de nederlaag van Bossu in 1573 de geuzen op de Zuiderzee onbeperkte heerschappij voerden en het Spaansche Kampen zijn gelaat eenige jaren uitsluitend oostwaarts moest wenden. Terwijl dus het Zuiderzeeverkeer, en daarmede de vaart op de Oostzee, vrijwel geheel verlamd was, bleef het IJselverkeer volgens Rijpma nog ongeveer gaande als in 1562-1568Ga naar voetnoot2). Toen in 1578 de stad in Staatsche handen kwam, zou ze weer op de Zuiderzee hebben kunnen mededingen, maar Deventer en Zutfen bleven nog tot 1591 Spaansch, wat een ernstig beletsel was voor een behoorlijke handelsontplooiing. Tegen het einde der eeuw was de treurige toestand van het vaarwater voor Kampen oorzaak, dat de vaart bijna geheel stil lagGa naar voetnoot3). Zoo zien we dan juist in de jaren, waarin de Hollandsche expansie - blijkens de verschillende plotselinge taalkundige veroveringen - haar grootste intensiteit (ik zeg nog niet: haar grootste uitbreiding) bereikte, de stad Kampen min of meer veroordeeld tot de rol van een ouden invalide, die o zoo voorzichtig moet zijn in zijn bewegingen en gedragingen. Als Holland in de befaamde ‘tien jaren’ met een nooit gekenden ondernemingsgeest zijn macht reeds buiten Europa gaat ontplooien, als in het westen het eene grootsche plan na het andere op touw wordt gezet en een gevoel zich van aller harten heeft meester gemaakt, of alles gedijt en alles gelukt, in dienzelfden tijd vegeteert Kampen meer dan het leeft: het ‘houd-wat-je-hebt’ wordt een gebiedende eisch van zelfbehoud. Uit dezen tijd zullen dunkt me ook hoofdzakelijk de vele anecdoten, Kamper-uien en -stukjes dateeren, waarin de domheid en bekrompenheid der Kampenaren aan de kaak werden gesteld. Oud kunnen deze grappen m.i. niet zijn: een stad in opkomst of bloei wekt wel de schampere afgunst maar meestal niet de lachlust op. De geschiedenis van Deventer biedt een soortgelijk beeld als die van Kampen. De 15de eeuw is ook voor Deventer een tijdperk van grooten bloei geweest. Niet alleen als markt- en handelsplaats (Deventer was reeds in de 14de eeuwGa naar voetnoot4) Hanzestad) speelde het een voorname rol, maar ook als centrum van intellectueel leven. Men denke aan de beroemde kapittelschool op welker banken een Erasmus gezeten heeft en vergelijke ook boven blz. 32 vv. Ook is het zeker geen toeval, dat reeds in 1477 het eerste boek te Deventer door Richard Pafroed werd ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druktGa naar voetnoot1) en dat uit de drukkerijen van dezen en Jacobus van Breda in de jaren 1477-1500 meer dan 200 werken zijn voortgekomen. In de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog moet Deventer de gevolgen van den eigenaardigen toestand, dat de IJsel half door de Staatschen half door de Spanjaarden werd beheerscht, in even sterke mate hebben gevoeld als Kampen. Van funesten invloed was ook de kaperij op den Rijn, die vooral sinds 1578 welig tierde en na drie jaren zoo verergerde, dat de oude handelsweg van West-Duitschland zoo goed als gesloten wasGa naar voetnoot2). Niet zonder belang voor de ontwikkeling der Deventer mentaliteit moet ook de Spaansche bezetting van 1587-1591 zijn geweest; de Spaansche periode duurde wel-is-waar korter dan te Kampen, maar viel daarvoor ook zooveel later. Voor Zutfen wordt de 15de eeuw en de eerste helft der 16de als een periode van ‘stilstand’ gekenmerktGa naar voetnoot3), waarop onder het Spaansche bestuur 1543-1591 een periode van ‘achteruitgang’ volgde. Bij de vermeestering door de Spanjaarden in 1572Ga naar voetnoot4) heeft de stad alle verschrikkingen en wreedheden der Spaansche tyrannie moeten voelen. Wel vertrok in 1576 de bezettingGa naar voetnoot5) maar in 1583 kwam ze terugGa naar voetnoot6) en bleef onafgebroken tot 1591Ga naar voetnoot7). De toestand der stad in deze jaren wordt door Tadama ‘diep ellendig’ genoemd. ‘Het val (de doorvaartsgelden der schepen) en de kraan konden niet verpacht worden: daar was immers geen scheepvaart’Ga naar voetnoot8). Toen Maurits de stad had ingenomen kreeg het calvinisme natuurlijk vrij spel, maar de invoering schijnt uiterst kalm en zakelijk te zijn verloopen. ‘Overigens zoude men zich zeer vergissen, wanneer men geloofde, dat nu eene algemeene vervolging der Roomschgezinden een aanvang had genomen. De personen der Roomschgezinden werden geheel ongemoeid gelaten, de godsdienstoefening evenwel werd verboden. Dat de groote kerk onmiddellijk weder door de Hervormden werd in bezit genomen, sprak van zelf; dit geschiedde nu echter niet bij wijze van oploop of met woest geweld. De beelden en altaren werden door werklieden, op bevel van den magistraat aangesteld, weggeruimd’Ga naar voetnoot9). Met de historische lotgevallen der drie IJselsteden voor oogen zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij de positie ervan op het einde der 16de eeuw wellicht het best kunnen vergelijken met die van oude verarmde patriciërs, die tot aan den tachtigjarigen oorlog hun ‘stand’ nog wel eenigszins hebben kunnen ‘ophouden’, maar die in de daaropvolgende periode zulke deerlijke klappen hebben gekregen, dat de waarheid omtrent hun verval niet meer valt te verbloemen. De ontwikkelingslijn dezer drie steden loopt in de tweede helft der 16de eeuw juist tegengesteld aan die van Holland. Indien de vergelijking met personen nog verder doorgevoerd mag worden, zou men in Holland de triompheerende stemming en de neiging tot doortasten en vernieuwen van den self-made man mogen verwachten, aan den IJsel de mokkende eigenzinnigheid van den zich verongelijkt voelenden ‘man, die betere dagen heeft gekend’ en die om den dood niet zou willen toegeven, dat zijn buurman, de parvenu, meer is dan hij. In den grond van de zaak is het dunkt me deze animositeit, waarop Blok, II3, blz. 273 zinspeelt, wanneer hij gewaagt van de ‘altijd op Holland's invloed naijverige gewesten UtrechtGa naar voetnoot1), Gelderland en Overijsel waar gelijk wij zagen, sedert jaren een onmiskenbare neiging bestond om gezamenlijk een tegenwicht tegen de zeeprovinciën te vormen’. ‘Zeeprovinciën’ is hier het goede woord, Holland en Zeeland dankten hun sterke positie aan de zee en breidden hun macht uit langs en over de zee; waar waterverkeer was, daar waren ook Hollanders; onze kaart is - behoudens de zooeven verklaarde uitzonderingspositie van den IJsel - één doorloopende bevestiging daarvan. Over Arnhem behoef ik nauwelijks te spreken; gelegen aan een der hoofdverkeersaderen waren de poorten dezer stad voor westersche invloeden wijd geopend; van groot belang is hierbij het feit, dat Arnhem tijdens den tachtigjarigen oorlog nimmer in Spaansche handen is geweest. Te Nijmegen zou men op het oog een soortgelijk conservatisme verwachten als in de IJselsteden. Niet alleen is Nijmegen in de meer besproken kritieke jaren, en wel 1585-1591, ‘Spaansch’ geweest, maar ook schijnt deze uiterste frontierstad eerder in de termen voor sterke ‘Duitsche’ invloeden te vallen dan voor Hollandsche. Wat dit laatste betreft: het komt er maar op aan, welk cultuurcentrum op het einde der 16de eeuw zich hier het meest heeft kunnen doen gelden. Leest men het boek van TilleGa naar voetnoot2) door, dan komt men wel tot de conclusie, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nijmegen tusschen het Nederlandsche (eerst Zuid-Nederlandsche, later Hollandsche) en het ‘Duitsche’ (d.w.z. in de eerste plaats Keulsche) cultuurcentrum van oudsher een soort van ‘Sonderstellung’ heeft ingenomen, en het is interessant te zien, hoe deze ‘Mittelstellung’ haar reflex vindt in de taal der oorkonden; ‘Einerseits ist es in vielen Fällen die erste Stadt, die deutsche Neuerungen einführt, andererseits kommen gerade dort noch sehr spät niederländische Formen oder Schreibungen vor, die durch deutschen Einfluss im wesentlichen verdrängt schienen’Ga naar voetnoot1). We moeten daarbij niet uit het oog verliezen, dat de termen ‘Duitsch’ en ‘Nederlandsch’ geen omlijnde begrippen warenGa naar voetnoot2), maar, dit geef ik mej. Tille grif toe, het is wel zeker dat in de 15de eeuw ‘die politischen und Handelsbeziehungen zu den deutschen Gebieten, also namentlich rheinaufwärts, weit reger waren als zu den niederländischen’Ga naar voetnoot3) en dat bijgevolg ‘die sprachliche Entwicklung von ‘deutschen’ Einflüssen stärker heimgesucht wird als von ‘niederländischen’. Even zeker is het echter, dat in de 16de eeuw een periode van een steeds toenemende ‘westersche’ oriënteering aanbreekt. Het Bourgondisch-worden in 1543 moet - evenals wij dat reeds zoo treffend in Friesland konden constateeren - van vèrstrekkende gevolgen op de taalontwikkeling zijn geweest. Aan anderen de taak om dit aan de hand der oorkonden in bijzonderheden na te gaan. Eén enkel feit van symptomatische beteekenis wil ik hier slechts vermelden: den 28 September 1558 ‘is geordonneert, dat aan de Cancellarije tot Nijmegen de Brieven niet meer in de Latijnsche, maar in de Nederlandsche tale en forme zouden worden geschreven’Ga naar voetnoot4). Trouwens - de lezer vergeve mij, dat ik hier nu toch even dialectologische wapenen uit eigen arsenaal in het veld breng - hoe zou het mogelijk zijn, dat Nijmegen nièt Hollandsch beïnvloed was, als het aangrenzende Kleef het wèl blijkt te zijn? Of nu de traditioneele ‘enge Verbindung mit Kleve’Ga naar voetnoot5) niet alleen de ‘Duitsche’ invloeden in de hand gewerkt, maar ook gemaakt heeft, dat deze gewesten in hun Hollandsche oriënteering gelijk-op gingen, kan thans niet worden nagegaan. In het zevende hoofdstuk zal één onderdeel van het probleem van den Nederlandschen (resp. Hollandschen) invloed aan den Rijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden belicht, maar ik besef maar al te goed, dat dit vraagstuk nog vele zijden heeft en dat in het bijzonder de economische kant ook alle aandacht verdient. Ik acht mij echter niet competent om daar nader op in te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Noord-BrabantMerkwaardig is de Hollandsche beïnvloeding van Grave en het land van Kuik. Men is geneigd, daarbij allereerst te denken aan het feit, dat dit gewest langen tijd als baronie in persoonlijk bezit der Oranje's is geweest. Willem I heeft het gebied voor 110 000 ponden als pand gekocht van Philips IIGa naar voetnoot1). In hoeverre deze betrekkingen tot het huis van Oranje een sterkere Hollandsche penetratie (door ambtenaren militairen, schoolmeesters) kunnen hebben ten gevolge gehad, heb ik niet gewaar kunnen worden. Ik heb geraadpleegd de Lyste of Naam-Register der Heeren Gouverneurs, Amptmannen, Rentmeesters der Domeynen, Schouten, Borgemeester, Scheepenen, Geswoorens, Predicanten, Secretarissen, en Rentmeesters der Stadt Grave ('s Hertogenbosch 1726); daar echter de geboorteplaatsen en verdere levensbijzonderheden der vermelde personen ontbreken, is niet na te gaan, in hoeverre hier van een Hollandsch element mag worden gesproken. Wel echter scheen mij van belang, wat er omtrent de benoeming der ambtenaren in Tegenw. Staat van Staats Brabant (Amsterdam 1751), blz. 290 vermeld wordt: ‘De Baron stelt alle de hooge Amptenaars en Regeerings-Persoonen aan, in de Stad Grave en ten plattenlande’. Grave is juist in den tijd, dat de tot nog toe besproken gebieden naar mijn vermoeden het sterkst den invloed der Hollandsche expansie ondergingen, in Spaansch bezit geweest (1586-1602), maar men zal moeten aannemen, dat daarna de verhollandsching des te intensiever in haar werk is gegaan. Zoo blijkt uit de resolutiën der Staten-Generaal van 9 December 1611, dat Maurits ‘de voornoemde Stad Grave, wesende een Frontier-stad, tot zyn eygen kosten hadde doen Fortificeren, ende daer aen veel duysenden te kost geleyt.’ Vermoedelijk zullen we ons de vesting Grave met zijn sterke Staatsche bezetting als een haard van Hollandschen invloed moeten denken, van waaruit tevens het geheele land van Kuik is ‘overstroomd’. Trouwens men moet hier weer vooral niet vergeten den sterken invloed van het waterverkeer. De Hollandsche muus-uitspraak houdt op bij het voormalige Spaansche Overkwartier. Zuidelijk van Afferden hebben de ‘Staatsche’ en de ‘Spaansche’ oever van de Maas tot op den huidigen dag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun taalkundige differentiatie bewaard. Legt men de historische kaart naast de muis-kaart, dan zal men met uitzondering van het dorp Afferden, dat dus blijkbaar modern is beïnvloed, een volkomen identiteit van dialectgrens en ‘Spaansche’ grens kunnen constateeren; waaraan ik alweer de verzekering moge toevoegen, dat de taalgrens met de uiterste zorgvuldigheid en niet dan nadat ik van plaats tot plaats mondelinge en schriftelijke inlichtingen had ingewonnen, door mij is vastgesteld. Ten overvloede zij opgemerkt, dat de dialectkaart lang geteekend en voltooid was, eer ik mijn historische studiën begon en den Geschiedkundigen Atlas ter hand nam. |
|