De Hollandsche expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche dialecten
(1927)–G.G. Kloeke– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |||||||||||||
Eerste hoofdstuk
| |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
meente - tengevolge van grens- of verkeers-wijzigingen, toevloed van nieuwe bevolking en dgl. - verschillen bestaan, dan zal men daarop door de bewoners steeds attent gemaakt worden, ook veelal zelfs zonder dat men er opzettelijk naar vraagt. Men ziet op de kaart, dat zich inderdaad verschillende malen zulke gevallen hebben voorgedaan. Ik heb dan de lijnen eenvoudig volgens het liniaal midden tusschen de kommen der dorpen door laten loopen. Indien in sommige dorpen twee vormen naast elkaar voorkwamen, heb ik de lijn door de kom getrokken, bij het aangeven van enclaves heb ik mij doorgaans eenvoudig van den passer bediend. Om mijn kaart zooveel mogelijk tot in finesses te kunnen afwerken, heb ik slechts één woord ter bewerking gekozen, nl. muis; de aanvullende isoglossen van huis in het oosten verwarren het cartographisch beeld geenszins, maar maken het m.i. juist nog wat sprekender. Het materiaal waarover ik beschik is tamelijk omvangrijk. Immers het bestaat niet alleen uit notities, die ik sinds 10 jaren zelf op vacantiereizen door het oosten heb gemaakt, maar bovendien gewerd mij nog heel wat materiaal uit een schriftelijke enquête, waaromtrent ik Handleiding blz. 20 vv. nadere mededeelingen heb gedaan. Voor Noord-Nederland alleen kwamen ruim duizend inzendingen binnen. Ik voor mij acht wel-is-waar mondelinge enquête in de meeste gevallen de beste, maar zoodra ze zich moet uitstrekken over het geheele Nederlandsche taalgebied, is ze onuitvoerbaar vanwege de niet meer te dragen opofferingen aan moeite, tijd en geld. In zulke gevallen doet men het beste om van zijn principes maar wat prijs te geven; men moet maar zoeken omtrent een bepaald verschijnsel achter de waarheid te komen, hóe doet minder ter zake, als het materiaal maar betrouwbaar is. De ontworpen lijnen in het Friesche taalgebied berusten hoofdzakelijk op schriftelijke enquête. Het overige gebied van de noord-oostelijke provinciën is echter grootendeels persoonlijk door mij bereisd, hier kon het binnengekomen schriftelijk materiaal slechts dienen om de resultaten der mondelinge enquête te bevestigen. Bijzonder veel zorg heb ik aan de vaststelling der muus/moes-grens besteed; ik ben deze grens in de provinciën Groningen, Overijsel en Gelderland nog eens extra langs gefietst en zou inderdaad geen kans zien, hier nog tot grooter volledigheid tegeraken. Op de grenzen in Brabant en Limburg was ik door de schriftelijke enquête eenigszins voorbereid en zoo kon ik het beloop dus in betrekkelijk korten tijd door mondeling onderzoek ter plaatse vaststellen. Ook van den toestand in Belgisch-Limburg had ik - dank zij de liberaliteit van Dr. Grootaers, die mij welwillend zijn materiaal afstond - reeds een voorstelling. Ik dacht het voor het zuiden oorspronkelijk hierbij te laten, maar waar ik in het noorden zoo gedetailleerd te werk ge- | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
gaan was, zag ik met zekeren spijt de schetsmatige isoglosse in Belgisch-Limburg, en ik besloot het beloop door persoonlijk bezoek nog wat nauwkeuriger vast te stellen. Hierbij bleek niet alleen dat de diphthongeering ook nog oostelijk van het groote heidegebied der Kempen was doorgedrongen (ik had oorspronkelijk de grens door de hei getrokken), maar bovendien leverde de reis nog twee uu-enclaves op, waarover hieronder nader. Men leert hieruit, dat mondelinge enquête toch nog altijd boven schriftelijke te verkiezen is, daar zulke enclaves bij schriftelijke enquête maar al te licht verborgen kunnen blijven, wat voor de interpretatie der dialectgrenzen de noodlottigste gevolgen kan hebben. De roode huus/hoes-lijnen een oogenblik buiten beschouwing latende (zie daarover blz. 57 vv.) zien we dus uitsluitend de dialectgeographische verspreiding van één enkel woord in kaart gebracht. Ik spreek dan ook in mijn boek nauwkeurigheidshalve telkens alleen van dit eene woord muis, maar wil er hier bij voorbaat aan toevoegen dat de grenzen over 't geheel genomen ook gelden voor een groote groep andere woorden met oude û. Wanneer men dus zegt: in het moes-gebied wordt oude û door oe gerepresenteerd, in het muus-gebied door uu, dan is de onnauwkeurigheid die men daarbij begaat niet zoo heel groot. De meeste speelruimte is er naar het oosten toe. Daarvoor is de aangebrachte huus/hoes-grens bij uitstek instructief, immers binnen deze grens zien we de û>uu-ontwikkeling in haar grootste geographische uitgestrektheidGa naar voetnoot1), het muus-gebied daarentegen heeft de û>uu-ontwikkeling op zijn smalst, in den meest geconcentreerden vorm als het ware, d.w.z. nagenoeg geregeld in alle û-woorden. Naar het westen toe is er haast geen speelruimte voor de grenzen der verschillende woorden, alleen in Renkum L 14 ontbreekt alle regelmaat (zie blz. 51). Ja men kan verder gaan en zeggen dat de uu/ui-grens (zuidelijk van Meerseloo L 209 de oe/ui-grens) samenvalt met de ie/ij-grensGa naar voetnoot2); men vergelijke slechts de kaart van de schakeering der Germaansche lange i bij J. te WinkelGa naar voetnoot3), en bedenke dat deze zijn grenzen wat meer moest afronden, doordat hij nog niet over zooveel materiaal beschikte. Mijn oppervlakkige indruk is, dat in het diphthongeeringsgebied alléén vóór k verschillende uu's en ie's zich aan diphthongeering hebben onttrokkenGa naar voetnoot4). Hieruit blijkt dus, dat we de lijn Eem- | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
nes-Buiten E 130-Meerseloo L 209-Soerendonk L 283 met volle recht als diphthongeeringslijn mogen bestempelen. Voor de lijn Soerendonk-Hees Q 94 kan men dat niet met dezelfde overtuiging verklaren, daar westelijk van de lijn - vooral in het uiterste zuiden - ook nog andere monophthongische klanken dan de oe voorkomen, waarvan niet met zekerheid valt te zeggen of ze wel ooit tweeklanken geweest zijn. Uit de onder de kaart gedrukte verklaring blijkt, dat ik het op de kaart ongekleurd gebleven gedeelte als ‘gebied met ui- of in 't algemeen gediphthongeerde uitspraak’ bestempel. Het ware wellicht beter geweest, als ik gezegd had: ‘gebied, waar in 't woord muis géén oe- of uu-uitspraak heerscht’. Ik ben van meening dat dit gebied buiten het bestek van mijn boek valt, omdat we daar voor geheel andere en nieuwe problemen komen te staan, die niet kunnen worden aangevat zonder een grondige algemeene kennis der Zuid-Nederlandsche dialecten. Ik heb voor eigen gebruik ook dit gebied in kaart gebracht, maar wie de moeite wil doen die kaart te komen bezien, zal tot de overtuiging moeten komen, dat ze onmogelijk met de in haar tegenwoordigen vorm gedrukte kaart gecombineerd zou kunnen worden, omdat het goed weergeven van dezen chaos door middel van vlakke tinten onmogelijk is. Ten slotte nog de opmerking, dat ik mij bij deze kaart met opzet uitsluitend tot het weergeven der grove, voor iederen leek waarneembare verschillen beperkt heb. Zoo is dus de quantiteit en ook de ‘verscherping’ op de kaart geheel verwaarloosd, wel geef ik er in den commentaar vrij geregeld rekenschap van. Van phonetisch schrift heb ik mij ook slechts nu en dan bediendGa naar voetnoot1). Daarbij koos ik in mijn manuscript voorloopig het systeem der ‘Deutsche Dialektgeographie’, maar moest ten slotte, wegens het ontbreken van verschillende teekens in de drukkerij, vaak tot het gewone alphabet mijn toevlucht nemen. De ‘verscherping’ kon ook niet door een bijzonder teeken worden aangegeven, zoodat ik telkens apart op dit verschijnsel heb moeten wijzen. Met het weglaten van de h in huis is geen rekening gehouden, omdat dit verschijnsel met het hier door mij behandelde niets heeft uit te staan. Thans moge de gedetailleerde beschrijving volgens provincies volgen: | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
FrieslandVoor deze provincie beschik ik, wat het Friesch-sprekend gedeelte aangaat, in hoofdzaak over schriftelijk materiaal van mijn enquête; de inzendingen zijn echter zoo talrijk en zoo gelijkmatig over het geheele gebied verdeeld, dat de betrouwbaarheid van het cartographisch beeld m.i. nauwelijks voor dat van de andere oostelijke provinciën behoeft onder te doenGa naar voetnoot1). Voor den zuidhoek dank ik talrijke aanvullende gegevens aan mijn vader, die dit gebied voor mij heeft doorkruist en materiaal uit den mond van autochthone bewoners heeft opgeteekend. De Boerenfriesche vorm luidt over 't algemeen moes, de meeste inzenders geven te kennen, dat de oe iets langer uitgesproken wordt dan in 't Hollandsch. De gebieden met uu-uitspraak kunnen aldus gegroepeerd worden:
| |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
GroningenBij mondelinge enquête is mij gebleken, dat in het grootste deel der provincie de oe heerscht, die over 't algemeen kort wordt uitgesproken. In vier gemeenten van het Westerkwartier heerscht echter korte uu, nl. in:
| |||||||||||||
DrenteIn geheel Drente heerscht oe. | |||||||||||||
OverijselIn verreweg het grootste gedeelte van Overijsel heerscht de korte oe; enkele gevallen van lange ōē in de oostelijke strook van Twente. Alleen in het westelijkste gedeelte van het land van Vollenhove en verder in Genemuiden, Staphorst, Nieuw-Leuzen wordt korte uu gezegd, met materiaal voor de volgende plaatsen: | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
Kuinre F52, Ossenzijl F55, Blankenham F57, Wetering F58, Muggenbeet F64, Blokzijl F65, Vollenhove F66, St. Jansklooster F68 (het nummer ontbreekt op de kaart), Giethoorn F70, Genemuiden F84, Rouveen F86, Staphorst F87, Nieuw-Leuzen F97. Ter rechtvaardiging van de getrokken grens deel ik mede, dat de volgende plaatsen reeds oe hebben: Oldemarkt F56, Steenwijkerwold F59, Steenwijk F60, Wanneperveen F71, Zwartsluis F83, Hasselt F85, Yhorst F88. In het dialect van het vroeger op Schokland gelegen Emmeloord F78 wordt muis gesproken; het Noord-Hollandsche Urk F 77 heeft meus. Verder hebben alle Overijselsche gemeenten, die ik zonder uitzondering persoonlijk bezocht heb, de oe-klank. | |||||||||||||
Gelderland en UtrechtDe Veluwe heeft over 't algemeen korte uu (met eenigszins open ❘ y.❘-klankGa naar voetnoot1)). De plaatsen, die onmiddellijk ten westen van den IJsel liggen, vereischen nadere specificatie: Kampernieuwstad F91 uu, Oosterwolde F101 uu, Wezep F102a uu, Hattem F103 oe, Wapenvelde F104 oe, Epe F112 uu, Heerde F113 uu, Veesen F114 oe, Oene F115 uu, Beneden-Welsum F116 oe, Welsum F117 oe, Nijbroek F130 uu, Terwolde F131 oe, Teuge F154 uu of oe, Twelloo F155 oe, Wilp F156 oe, Gietel F157 uu, Voorst F158 oe of uu, Brummen F178 uu. Zuidelijk van Brummen strekt zich het muus-gebied ook ten oosten van den IJsel uit; de uiterste muus-plaatsen zijn: Doesburg F204, Latum L28, Giesbeek L29, Zevenaar L33, Aard L78, Herwen L79, Lobit L80; de eerste moes-plaatsen zijn: Dremt F207, Angerloo L30, Didam L34, Weel L36. De uiterste muus-plaatsen naar het westen toe zijn: Eemnes-Buiten) E130, Eemnes-Binnen E162, Eembrugge E162a, Soestdijk E163a, Soest E164, Amersfoort F165, Oud-Leusden F167, Nieuw-Leusden F168, Woudenberg F169, Maarn F185 (de opgave geldt eigenlijk voor Maarsbergen, dat ouder is dan het tegenwoordige dorp Maarn). | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
Dan buigt de grens plotseling naar het oosten met als zuidelijkste muus-plaatsen Scherpenzeel F186 en Renswoude F190; in de gemeente Ede heeft Bennekom F194 reeds de tweeklank. Uit mijn notities blijkt, dat Renkum L14 zich ten opzichte van de diphthongeering in een overgangsstadium bevindt; men zegt thans wel-is-waar muis, maar gevoelt muus als ‘heel ouderwetsch’. De diphthongeeringsgrens zet zich dan zuidwaarts voort, langs de volgende muus-plaatsen: Driel L22, Homoet L20a, Valburg L62, Slijk-Ewijk L62a, Weurt L65a, Oosterhout L63, Hatert L107 en Over-Asselt L111 (in de laatste drie wordt de uu duidelijk langer uitgesproken dan noordelijk daarvan). De volgende plaatsen hebben een euw-achtigen tweeklank: Heteren L21, Zetten L20, Herveld L61, Beuningen L65, Wichen L106, Neder-Asselt L110a. | |||||||||||||
Noord-BrabantDe uiterste muus-plaatsen zijn: Grave L110, Escharen L154, Mil L158, Wanrooi L184, Oploo L186, Overloon L209a en Maashees L212. Dit Brabantsche muus-gebied wordt omlijst door de volgende plaatsen: Velp L109 euw, Reek L153 euw, Zeeland L157 euw, Volkel L181 euw, Boekel L183 ou, Gemert L207 oi, Meerseloo L209 oe (kort), Venraai L210 oe (kort), Wansum L214 ōē. Ik had den indruk dat in Brabant muus geregeld met ‘verscherping’ wordt gesproken. Over deze verscherping, ook circumflexie en sleeptoon genoemd, vgl. Jos. Schrijnen, De Isoglossen van Ramisch in Nederland, blz. 39 v., waar tevens naar de publicaties van Kern, Maurmann, Frings, enz. wordt verwezen. Terecht wijst S. erop, dat de verscherpingslinie moeilijk met zekerheid valt te trekken (blz. 42). Persoonlijk ben ik geneigd de grens niet noordelijk van Grave te trekken, zuidelijker dus dan op S.'s kaartje, maar S. heeft als geboren Limburger wellicht een scherper oor voor het verschijnsel dan ik. Uit talrijke schriftelijke opgaven ter weerszijden van de Brabantsch-Limburgsche grens (ik heb het materiaal door uitzending van briefkaarten van plaats tot plaats trachten te completeeren) valt op te maken, dat deze provinciale grens samenvalt met de grens tusschen moes-gebied (de oe overal als lang opgegeven) en diphthongeeringsgebied. De eenige uitzondering vormt Meiel L265 met meusj (lang). ‘Meijel houdt er een eigenaardig dialect op na, geheel verschillend van dat der omliggende dorpen’, werd mij per briefkaart medegedeeld. | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Inderdaad verdient de eu-uitspraak in dezen hoek onze volle aandacht, te meer, daar in Nederweerd L288 dezelfde uitspraak schijnt voor te komen (één zegsman schreef mōēs, één meusj en een derde ‘meusj, sommigen moes’). Laat ons veiligheidshalve de omgeving eens in vogelvlucht beschouwen en het materiaal, dat ik voor den zuid-oosthoek van Brabant bezuiden Gemert (zie boven) heb verzameld, de revue laten passeeren: Beek L204 mois, Aarle L205 mois, Rikstel L206 mois, Bakel L208 muis, Milheeze L208a meus, Helmond L237 mois, Geldrop L240 maus, Vlierden L243 muis, Deurne L244 muiis (sterk j-geluid), Liesel L244a mois, Heeze L261 mus [toch denkelijk korte ❘ y.❘], Leende L262 muus (open uu), Asten L263 meus, Someren L264 mòis, mois (Eng. boy), Soerendonk L283 ❘ mūs❘, Maarheeze L284 ❘ my̅s❘, Budel L285 ❘ mūs ❘ (in de laatste drie plaatsen bleek mij bij persoonlijk ondervragen, dat de uitspraak zeer lang is en met ‘verscherping’ gepaard gaat). Het westelijk daarbijaansluitend gedeelte van Brabant biedt voor ons doel geen cartographische moeilijkheden, daar het voor zoover ik kan overzien, geheel tot het diphthongeerings-, resp. ui-gebied behoort. Wat ons bij de beschouwing van dezen zuid-oosthoek het meest opvalt is wel de uu-enclave Heeze-Leende-Maarheeze, L261-262-284. Daarnaast trekken ook de eu-schrijfwijzen van Milheeze L208a en Asten L263 de aandacht. Even heb ik overwogen of ik deze beide eu-plaatsen mèt de twee bovengenoemde Limburgsche, Meiel en Nederweerd, nog bijzonder op de kaart zou kenmerken, daar de eu immers de secundaire ontwikkeling eener oorspronkelijke uu kan zijn. Ik heb daar echter van afgezien, in de eerste plaats, omdat ik hier uitsluitend over schriftelijk materiaal beschik en de phonetische waarde der klanken dus niet voldoende nauwkeurig kan vaststellen, in de tweede plaats omdat ik den beschouwer der kaart niet reeds bij voorbaat mijn oordeel zou willen suggereeren: de kaart blijve een objectieve weergave van het feitelijke taallandschap, op blz. 193 vv. zal ik echter mijn persoonlijke interpretatie geven. | |||||||||||||
LimburgTot en met Maashees L212 viel de muus/moes-grens samen met de Brabantsch-Limburgsche grens. Aan de Maas gekomen buigt de taalgrens naar het noorden: Afferden L191 heeft nog uu, maar Bergen L192 zegt oe (kort). Bij mijn bezoek aan Siebengewald L192a werd mij oe opgegeven, maar ‘op de hei’ [= Kreftenheije] zegt men reeds de uu. | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
Duitsch gebiedDe Duitsche muus/moes-grens is getrokken op grond van de volgende gegevens, die ik persoonlijk uit den mond van autochthonen heb opgeteekend: Hommersum L168 uu, Hassum L169 oe, Kessel L166 (de oudere generatie spreekt uu, de jongens op school oe), Frasselt L128a uu, Materborn L131 oe, Kleef L130 uu, Kellen L137 oe, Rindern L126 uu, Griethausen L132 uu, en verder materiaal dat ik in meerdere plaatsen links en rechts van deze grens verzamelde. Vermelding verdient, dat in alle genoemde plaatsen de uu en oe kort is. | |||||||||||||
HollandDe Noord-Hollandsche eilanden aan de Noordzee hebben alle de uu bewaard. Voor West-Terschelling A2 gaf men mij op muus ‘lang uitgesproken.’ Voor Midsland Alen Oosterend B6 vgl. Winkler, Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon, II, 15 v. Voor Vlieland A3 heb ik geen inzending gekregen, maar de tekst in Winkler's Dialecticon, II, 22 v. wettigt de conclusie dat de oude û in het Vlielandsch wordt vertegenwoordigd door uu of ii. Het woord huis b.v. wordt uitgesproken als iis met ‘een zeer eigenaardigen klank, tusschen iis en us in’. Hier is dunkt me sprake van een secundaire geringe ontronding voor s en ik heb me dus verantwoord geacht, ook Vlieland rood in te vullen. Blijkens opgaven voor De Burg A8, Waal A9, Oosterend A6 wordt op Texel algemeen muus ‘met korte uu’ gesproken. Wieringen E3, 4 en 5 heeft blijkens mondelinge en schriftelijke mededeelingen korte uu. Urk F77 heeft eu. Voor Marken E92 valt uit de woorden buik, [h]uis, uit in Winkler's Dialecticon, II, blz. 58 vv. de conclusie der ui-uitspraak te trekken. Interessant en alleszins waarschijnlijk is W's mededeeling dat ‘de klanken ui en ij [in de vorige eeuw] daar nog grootendeels haar zuivere uitspraak als u en i behouden’ hadden. (Dialecticon, II, blz. 57). Dat blijkt m.i. ook uit de relicten buultje (kerkezakje) en kuul (soort van net), die men door Tinholt in Taalgids, IV (1862), blz. 198 en 200 voor Marken vindt opgegeven. De oude uitspraak van het woord muis is tot op onzen tijd blijven leven in de eigennamen Jan Muussen (= Jan, de zoon van Muus) en ouwe Muus. De schriftelijke opgaven voor het vasteland van Noord- en Zuid-Holland wijzen alle op een ui-klank, waarvan de uitspraak echter sterk | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
uiteen kan loopen. Zoo wordt b.v. de bekende monophthongische ❘ ǭ̸ ❘ der groote steden evengoed met de letters ui weergegeven als de uitgesproken diphthong oi, die men veelal op het platteland, o.a. in de Zaanstreek, hoort. Het is duidelijk, dat in dit geval de schriftelijke enquête niet voldoende is, om een volkomen betrouwbare klank-kaart te ontwerpen. Hier zou alleen een phoneticus met uiterst fijn gehoor bij persoonlijk bezoek de tallooze nuances uiteen kunnen houden. Ik geloof echter, dat de tijd en moeite aan een dergelijke geperfectionneerde klankgeographische beschrijving van Holland besteed - daargelaten nog de vraag of phonetische objectiviteit ten opzichte van zulke subtiele klankverschillen bereikbaar is - nauwelijks op zou wegen tegen de resultaten. In allen gevalle staat m.i. wel vast, dat het geheele vasteland van Noord- en Zuid-Holland de bovenbedoelde rijk-gevarieerde ui-klank heeft, met uitzondering alleen van Enkhuizen E40, waarvoor muus wordt opgegevenGa naar voetnoot1). Van de Zuid-Hollandsche eilanden heeft alleen Goeree en Overflakkee de uu-uitspraak, met opgaven voor: Goedereede I 20 (mondelinge mededeeling) korte uu, Meliszand I 22 uu, Sommelsdijk I 24 uu, Middelharnis I 25 uu. | |||||||||||||
ZeelandAlle Zeeuwsche eilanden hebben muus; de talrijke opgaven, vrij homogeen over het geheele eilandengebied verspreid, zijn te dien opzichte ondubbelzinnig. De inzenders geven over 't algemeen - als blijkbaar overbodig - geen nadere aanwijzing omtrent de uitspraak. Op Walcheren tweemaal de toevoeging ‘kort’, voor Kortgene I 67 ‘uu als in Truus, maar verkort uit tespreken’. De onmiddellijk aansluitende westelijke strook van Noord-Brabant geeft voor alle dorpen overeenstemmend ui (omtrent welker uitspraak vgl. de bovengemaakte opmerkingen omtrent Holland). De inzenders voor Zeeuwsch-Vlaanderen bewesten de Braakman geven zonder uitzondering de uu-klank, een enkele maal met de toevoeging ‘kort’ of ‘de uu van minuut’. Voor Ede I 152a en Heille I 125a heb ik tot mijn spijt geen inzending ontvangen, maar, afgaande op Dialecticon, II, blz. 215 (vgl. 225 v.) heb ik mij verantwoord geacht, een smal stookje gebieds, ook binnen onze grenspalen wit te laten. Uit de zeer talrijke inzendingen voor het gebied beoosten de Braakman valt het volgende dialectgeographische beeld te construeeren: muus heeft het gebied, dat de gemeenten Terneuzen I 112, Hoek I 137, | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
Axel I 140 (twee inzenders geven muus, één schrijft muuse!), Zaamslag I 138 omvat (voor Zaamslag ontbreekt toevallig een opgave, maar de mededeelingen Dialecticon, II, blz. 211 vv. wijzen ten duidelijkste op muus-uitspraak). Het nog resteerende gedeelte van Zeeuwsch-Vlaanderen (ik bezit hiervoor niet minder dan 45 opgaven, geldende voor bijkans alle dorpen) schrijft doorgaans muis, daarnaast echter ook meus, mös, mùis, meuis, meûs, muys, muiis, muius. We zullen wel niet ver van de waarheid zijn, wanneer we aannemen, dat hier grootendeels de Oost-Vlaamsche (speciaal uit het Land van Waas welbekende) monophthongische ❘ ǭ̸❘-uitspraak reeds heerscht; zuidelijk getint is ook de vorm muize uit Koewacht I 168. Deze e komt ook in Oost-Vlaanderen herhaaldelijk voor (vgl. bovendien de bovengenoemde opgave voor Axel). | |||||||||||||
Belgisch gebiedUit de opgaven, die mij door Dr. Grootaers voor 59 West-Vlaamsche plaatsen zijn verstrekt, valt op te maken, dat in West-Vlaanderen de uu-uitspraak heerscht, één uitzondering vormt Oedelem I 153 met ❘ møjzə❘. Ten oosten van Kortrijk N 141 schijnt de uitspraak echter opener en wellicht ook diphthongisch te worden. De afbakening van het muus-gebied in het arrondissement Kortrijk is - dank zij de naderhand nog welwillend aan mij verstrekte opgaven van Dr. Grootaers - vrijwel van plaats tot plaats gefundeerd.
De uiterste grens van het moes-gebied in Belgisch-Limburg heb ik - nadat ik op grond van Dr. Grootaers' materiaal reeds bij benadering een voorstelling van het beloop had kunnen krijgen - per fiets in bijzonderheden kunnen vastleggen. Het valt op, dat dit blauwe gebied zich in België aanmerkelijk verder westwaarts uitstrekt dan in Noord-Brabant. Achel L 282, Neerpelt L 312 en Overpelt L 314 hebben ❘ mūs ❘ met verscherping. Merkwaardig is het, dat het diminutief in Neerpelt ❘ myskən ❘ in Overpelt ❘ mǭ̸yskən ❘ luidt. Voor Lommel K 278 wordt schriftelijk muis opgegeven, de ui wordt blijkens inlichtingen van personen die Lommel kenden als ❘ ǭ̸ ❘ uitgesproken. EkselGa naar voetnoot1) L 353, Ellikom L 363, Wijshagen L 365, Gruitrode L 366 spreken ❘ mūs ❘ met verscherping; daarentegen Hechtel L 352 ❘ mǭs❘, Wijchmaal L 354 ❘ mǫus ❘ Peer L 355 ❘ mäus❘, Meeuwen L 364 ❘ mø̅s); Linde zegt ❘ mǫus❘. Zuidelijk van Gruitrode ontdekte ik tot mijn verbazing in Opglab- | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
beek L 416 een ❘ my̅s❘-enclave. (Al deze plaatsen, te beginnen bij Eksel, hebben verscherping). Voor Asch L 417 luidde de schriftelijke opgave moes. Bij nauwlettend luisteren kon ik echter dezen klank niet voor een ❘ ū ❘ verslijten, maar eerder voor een ❘ ọ̄ ❘ Het dialect van Niel L 418 wijkt volgens mijn zegsman niet van dat van Asch af. Zutendael Q 5 heb ik niet persoonlijk bezocht, maar elders gaven twee alleszins betrouwbare zegslieden een vorm mows (lang en met verscherping) voor deze plaats op. Uit schriftelijke opgaven voor Lanklaar L 422 mūs, Op-Grimbi Q 10 en Rekheim Q 12 mūs, mū.s mogen we dunkt me wel concludeeren, dat langs de Maas de ❘ ū ❘ heerscht. Een fietstocht vanuit Maastricht leverde het volgende materiaal op: Lanaken Q 88 ❘ mūs❘, Gellik Q 87 ❘ mūs❘, Eigenbilsen Q 86 ❘ mọ̄s❘, Mopertingen Q 90 ❘ mọ̄s❘, Rosmeer Q 93 ❘ mọ̄s❘, Groot-Spauwen Q 170 ❘ mọ̄s❘, Klein-Spauwen Q 92 ❘ mọ̄s❘, Hees Q 94 ❘ my̅s❘, Vlijtingen Q 171 ❘ mōs❘, Riempst Q 175 ❘ mọ̄s❘, Vroenhoven Q 172 ❘ mūs❘. Ik heb deze klanken naar mijn beste vermogen trachten te beluisteren en weer te geven en geloof in allen gevalle dat de lijn, zooals ik die op de kaart getrokken heb, wel juist zal zijn. In Hees, Vlijtingen en Riempst heb ik geen ‘verscherping’ meenen te hooren; aan geboren Limburgers is het, te beoordeelen, of deze mijn gehoorsindruk juist geweest is. Bijzonder verrassend was voor mij de ontdekking eener tweede ❘ y̅❘-enclave in Hees. | |||||||||||||
Fransch gebiedVoor Fransch-Vlaanderen staan mij opgaven ten dienste voor: Millam b 14 mus, Merckegem b 14a muis, Bollezeele b 15 mös (ö = eu comme dans ‘oeufs’), Ghyvelde H 81 ❘ mys❘, Wormhoudt N 53 möss, dim. muche (u français), Bambecque N 57 muss, Eecke N 106 1 × mus, 1 × møss, Sercus N 151 meus, Morbecque N 154 1 × méuss, 1 × meus, Hazebrouck N 155 1 × muis, 1 × meuss, Belle (Bailleul) N 162 meuss (eu = ö). Het noordelijkste tipje met H 81 kon dus nog zonder bezwaar tot het muus-gebied gerekend worden. Hetzelfde geldt, zooals dadelijk blijken zal, voor Belle en omstreken en voor Hondschoote. Maar het overige gebied heb ik veiligheidshalve gearceerd, ook al zijn er eenige aanwijzingen voor een zeer gesloten ❘ ø❘-uitspraak. Zoo kan ik me zeer goed voorstellen, dat voor personen, die gewoon zijn Fransch te spreken, de uu in Vlaamschen mond eerder aan de vocaal van oeufs kan | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
doen denken, dan aan de zeer gesloten u van b.v. een woord als puce. Moet men verder bij de uitspraak voor Millam mus en Bambecque muss denken aan de Fransche uitspraak van Latijnsche woorden als Brutus, Brittannicus? Men vgl. ook het dim. muche voor Wormhoudt. In mijn vermoeden, dat er in verschillende deelen van het Fransch-Vlaamsche gebied een uu met lichte secundaire verwijding wordt gesproken word ik versterkt door de lectuur der teksten in Winkler's Dialecticon voor Kaasteren (Caestre) N 109 met vormen als duvel en uut, voor St. Winoks Bergen met uus (huis) en buten en voor Duinkerken H 74 met uut en uus. De uy en ui-schrijfwijzen bij Van Ginneken, Handboek, I, blz. 118-119 geven dan ook vermoedelijk de uu-uitspraak weer (vgl. o.a. bluiven = blijven). Zeer positief is de mededeeling omtrent de uitspraak voor Belle en omstreken, zooals wij die vinden bij CarnelGa naar voetnoot1). De oude û blijkt zich in twee klanken gesplitst te hebben: ‘ú c'est l'u aigu français de vertu, musc, butte, all. müde, bühne’ en anderzijds ü: ‘Ce son est intermédiaire entre ú et eu; moins aigu et plus sourd par conséquent que le précédent. C'est un u très faible qui se laisse entendre dans l'all. schützen. Sweet le définit “mid-front-wide-round”’. Als voorbeelden van dezen laatsten klank vindt men o.a.: küppe (kuip), tün (tuin), bük (buik), züver (zuiver), hüs (huis). Daarentegen zegt men dúvel, maar ‘dans les autres endroits du pays fl. Fr. on dit düvel “diable” et non dúvel (avec úú très aigu) comme on prononce à Bailleul, quand on veut donner de l'expression à ce mot’. Ik meende dus zonder bezwaar de omstreken van Bailleul (men vgl. het kaartje bij Carnel) effen rood te kunnen kleuren en houd rekening met de mogelijkheid, dat ook in verdere gedeelten van het Fransch-Vlaamsche gebied de arceering achterwege had kunnen blijven. Voor Hondschoote N 13 kan men een open uu- uitspraak aannemen blijkens de vorm ❘ y̢s ❘ = huis bij Frings, Die südniederländischen Mundarten, I, blz. 85.
Gedurende den loop van mijn onderzoek bleek mij, dat het voor een goede interpretatie der muis-kaart gewenscht zou zijn om ook omtrent de geographische verbreiding van het woord huis in bijzonderheden te worden ingelicht. Ook aan de vaststelling dezer huis-kaart heb ik de | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
grootst mogelijke zorg besteed. Wel-is-waar heb ik niet opzettelijk een contrôle-tocht ondernomen om alle oostelijke grenzen nog eens extra te verifieeren - aan de opoffering van tijd en geld komt eens een eind - maar in alle gevallen, waar het mondeling door mij verzamelde materiaal leemten vertoonde, heb ik mij door uitzending van briefkaarten van het nauwkeurig beloop trachten te vergewissen. Laat mij vooraf even verzekeren, dat de westelijke grens, de huis/huus-grens dus, wèl geheel persoonlijk door mij is bereisd en dat daarbij gebleken is, dat deze grens met de muis/muus-grens samenvalt. Alleen de oostelijke grenzen zijn dus voor ons doel van belang. Nu blijkt het dat overal het huus-gebied belangrijk grooter is dan het muus-gebied (over de drie muus-huus-enclaves in Brabant en Limburg zie beneden). Het muus-gebied zegt eo ipso huus, maar over groote uitgestrektheden van het geheel zuivere moes-gebied heerscht daarnaast toch vast en zonder uitzondering de uu-uitspraak in huus. De Groningsch-Drentsche Veenkoloniën vormen zelfs een aparte huus-enclave (omgekeerd vormt Den Ham G 139 een hoes-enclave in het huus-gebied door de toevallige omstandigheid, dat Vroomshoop G 140 en Friezenveen G 171, beide Veenkoloniën, reeds tot de uu-uitspraak zijn bekeerd). Voor de cartographische voorstelling biedt deze stand van zaken het groote voordeel, dat de huis-kaart zeer gemakkelijk met de muis-kaart te combineeren is. Ik meen me de moeite te kunnen sparen om de hoes/huus-grenzen weer in bijzonderheden te beschrijven, te meer omdat zal blijken dat het voor het doel, dat wij in dit boek voor oogen hebben, niet van heel veel gewicht is, of de grens wellicht op een enkele plaats een kilometer of vijf meer naar links of naar rechts verloopt. Daarom slechts enkele opmerkingen; in de eerste plaats ten aanzien van het Friesche taalgebied. Het Friesche wb. geeft hûs, Zuidh. hús, maar vermeldt talrijke composita waarin de vorm hús gebruikt wordt. Dit eigenaardige naast-elkaar-voorkomen van hûs- en hús-uitspraak is natuurlijk niet in kaart te brengen. Een andere kwestie is, of er in Friesland behalve in de muus-enclaves ook nog middenin het zuivere hoes-moes-gebied huus-enclaves zouden zijn aan te treffen. Wel-is-waar is mij onder de ± 100 inzendingen, die mij uit Friesland geworden zijn, geen enkel dergelijk geval onder de oogen gekomen, maar niettemin acht ik het niet geheel onwaarschijnlijk, dat een systematisch onderzoek toch nog van dergelijke enclaves aan het licht zou kunnen brengen. Jammer genoeg heb ik het Friesche taalgebied niet bereisd, daar ik oorspronkelijk van plan was het van mijn onderzoek uit te sluiten en ziehier nu weer een stellig nadeel van de schrijftelijke enquête: enclaves die bij persoonlijk bezoek aan het licht moeten komen, kunnen door de toevallige omstandigheid, dat er | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
geen correspondent zich voor deze plaatsen aanmeldt, geheel verborgen blijven. Het is vooral een mededeeling van Winkler die mij met de mogelijkheid rekening doet houden dat mijn kaart, voor zoover het 't Friesche gebied betreft, wellicht nog voor een enkele aanvulling vatbaar zal zijn. In Dialecticon, I, blz. 429 vinden we nl. de opmerking: ‘De tongval der bewoners van dit laatstgenoemde visschersdorp [Wierum B 14a] en van de visscherlui van Moddergat en Peasens [B 14] in Dongeradeel wijkt over 't geheel nogal van den dialectus communis der friesche taal af; de friesche en de hollandsche u (oe of hoogduitsche u en ü) worden er minder dan in andere friesche tongvallen gehoord; men spreekt er van iit en t'hiis voor uit en t'huis, van stiit voor 't friesche stûte, enz.’ Ik volsta met de vermelding van dit eene bijzondere geval zonder het in kaart te brengen (wat dan ook weer een bepaalde kleur of teeken zou vereischen). Immers daaruit zou weer de plicht voortvloeien, om het geheele Friesche gebied systematisch te doorvorschen en in 't bijzonder mijn aandacht te wijden aan de kwestie, of er wellicht ook nog kleine miis-enclaves zouden zijn op te sporen. Nòch voor mijn bewijsvoering nòch voor mijn eindconclusie hebben dergelijke kleine aanvullingen eenige beteekenis en ik laat het dus gaarne aan een Friesch dialectgeograaf over om in dit opzicht de Friesche kaart, zoo noodig, op hetzelfde peil te brengen als die van de overige oostelijke provinciën.
Ten slotte een opmerking omtrent de huus/hoes-lijn op Duitsch gebied en tevens een woord van dank aan Prof. Wrede, die mij de kaarten van Wenker's Atlas met groote bereidwilligheid ter beschikking heeft gesteld. Laat mij hier uitdrukkelijk constateeren, dat ik aan de vaststelling der isoglosse part noch deel heb (wel heb ik door persoonlijk bezoek kunnen vaststellen, dat in verren kring om Kleef heen werkelijk de vorm huus heerscht, terwijl Anholt M 45, Süderwick M 47, Isselburg en Ringenberg huus hebben en Dingden hoes - wat met de lijn van Wenker's Atlas volkomen klopt), maar dat ik de lijn mechanisch van den Atlas heb overgenomen. Bedenkt men nu, dat ik mijn isoglossen, wanneer geen bijzondere redenen ertegen pleiten, langs de gemeentegrenzen pleeg te trekken, terwijl de lijnen van den Atlas over 't algemeen langs de kommen der dorpen worden getrokken, dan is daarmede het hoekig karakter van mijn lijnen tegenover het afgeronde van die van den Atlas voldoende verklaard en men zal werkelijk verbaasd moeten staan over het volkomen organisch aaneenpassen der Nederlandsche en Duitsche lijnen. Wanneer men een | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
berg van twee zijden heeft aangeboord en de toeschouwer op een goeden dag tot de ontdekking komt, dat beide tunnels elkaar in het middelpunt hebben ontmoet en tot één gang zijn vereenigd, kan de verrassing nauwelijks grooter zijn. Tevens ziet men hier wel heel mooi geïllustreerd, van hoeveel belang juist het onderzoek der grensgebieden is en hoe noodzakelijk de samenwerking van Nederlandsche en Duitsche taalvorschers - waarbij mij de opmerking van het hart moet, dat wij nog een aanzienlijken achterstand hebben in te halen. |
|